Biekorf. Jaargang 73
(1972)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |
F.A. Snellaert als A. Treallens in de bundel ‘Rumbeekse Avondstonden’
| |
[pagina 334]
| |
het genoemde bezoek, door de Rumbekenaar intussen te Gent afgelegdGa naar voetnoot(2). Toen zal Angillis de arts wel voor het eerst persoonlijk hebben ontmoet. Reeds minstens een jaar vroeger was er echter schriftelijk kontakt geweest. Angillis, student te Leuven, drong op 4 november 1852 bij Snellaert aan op een artikel voor het nieuw tijdschrift ‘Maerlant’, gedrukt bij Horta te Tielt, en geleid door Angillis, Edward van Even (Leuven), Alfons Claeys (Tielt), universitairen te Leuven. Van Snellaert zou inderdaad in het tweede nummer (halfweg 1853) een artikel prijken (over Jacob-Lod. Kesteloot), naast o.m. bijdragen van Angillis (over dichter Daniël Heins en over de Roeselaarse rederijker P.J. de Ryckere). Er groeide tussen Angillis en Snellaert een drukke briefwisseling vooral omtrent problemen bij tekstuitgaven van middelnederlandse poëzie (o.m. Hadewych), door de jonge Rumbekenaar gepland. Ook de Aardooise dichter Pieter Cauwe (XVIIde - XVIIIde eeuw) kwam ter sprake: op 9 juni 1855 het Angillis weten, dat zijn exemplaar van Cauwe's ‘Gheestelyc Opeeltjen’ te Duinkerke was gedrukt in 1696, en dat hij een titelloos exemplaar kende van de XIXde eeuw, waarschijnlijk te Roeselare gedrukt. Op 30 augustus 1855 vroeg Angillis: ‘Hoe verstaet gij dat Pieter's Opeeltjen te Duinkerke gedrukt is en dat zijne liederen aldaer populair zijn daer hij op den titel van zijn boekje zegt dat hij een landsman van Ardoye is?’. Onder Angillis' invloed werd P. Cauwe bij de ‘Vereenigde Vrienden’ zeker bestudeerd (want de ‘Rumbeeksche Avondstonden’ zouden, naast de genoemde bijdrage van ‘A. Treallens’, ook de volgende artikels bevatten van het lid J. DecraeneGa naar voetnoot(3): ‘Dichter Pieter Cauwe van Ardoye’ (p. 42-49), en ‘Nog Pieter Cauwe’ (p. 176-179).
Waarom verscheen Snellaerts korte stukje onder dat vreemde pseudoniem? De werkelijke naam van de auteur was | |
[pagina 335]
| |
bij de lokale geestelijkheid zeker niet geliefd, en Angillis keek die mensen wel naar de ogen. Dit blijkt duidelijk uit hetgeen er gebeurt is naar aanleiding van een àndere (langere) inzending van Snellaert, bestemd voor dezelfde bundel. Het ging toevallig wéér om een schrijver uit Ardooie: de bekende Aernout van Geluwe (Ardooie 1604 - Gent ± 1675). Aldus behandelde Snellaert naast de ‘landsman van Ardoye’ P. Cauwe ook zijn dorpsgenoot de ‘Vlaemsche Boer’. Die van Geluwe was, reeds eerder dan Cauwe, ter sprake gekomen in de korrespondentie Angillis-Snellaert. Op 22 februari 1854 had Angillis zijn raadsman meegedeeld, dat hij uit de nalatenschap van de pastoor van Lendelede het volgend werk had gekocht: ‘Den afghetrocken Masscher van het vermomdt ghereformeerdt louter Woordt Gods, enz. door Arnould van Geluwe vlaemschen Boer’ (Antwerpen, wed. Jan Cnobbaert, 1652, 707 blz. in-12, met ‘eene afbeelding des Vlaemschen boers’.). En Angillis raadde Snellaert aan, over Van Geluwe een ‘biographische noot’ te publiceren in het literair blad ‘De Eendragt’ te Gent. Op 12 mei 1855 vroeg de Rumbekenaar zijn vriend, over Van Geluwe een bijdrage te schrijven voor de geplande bundel ‘Rumbeeksche Avondstonden’. Hij moest niet lang wachten, maar Snellaerts kopij bracht onvoorziene problemen mee, zoals men afleest uit Angillis' brief van 9 juni: ‘Over het artikel over Arnout van Gheluwe kan ik niet oordelen; ik meen nogtans u te mogen verzekeren dat wij alle wel willen weten hoe 't met de hervorming alhier gesteld was, maar uw artikel mag toch niet ten voordeele der hervorming spreken; niet dat ik daer tegen ben, maer wij moeten ons den gunst der priesters niet ontvremden willen wij onze maetschappij in stand houden’. Angillis Stelde de volgende oplossing voor: een gezuiverde versie voor de bundel, en een ongezuiverde als overdruk. De bewaarde korrespondentie van Snellaert bevat (ongedateerde) inhoudsopgave van de voorziene bundel, geschreven door Angillis, waarin twee titels voorkomen, die nooit zouden opgenomen worden: het genoemd artikel over Arnoud van Geluwe door Treallens, en ‘Laet moeder nog leven, gedicht door Gezelle’. Het gedicht van Guido Gezelle (ex-medeleerling van Angillis, en in 1854-1860 als leraar in 't Klein Seminarie te Roese- | |
[pagina 336]
| |
lare met de Rumbekenaar hecht bevriend) was waarschijnlijk 't gedicht ‘Aan Maria, voor mijn zieke moeder’, in 1858 verschenen in ‘Dichtoefeningen’Ga naar voetnoot(1). Waren die twee amputaties gevolgen van kerkelijke inmenging? De Roeselaarse drukker der ‘Rumbeeksche Avondstonden’ heeft in 1855 onder auteursnaam F.A. SNELLAERT het stuk ‘Arnoud van Geluwe, bygenaemd de Vlaemsche Boer’ uitgegeven (in-8, 30 p., 1 frank), en wel in hetzelfde lettertype en met dezelfde bladspiegel (40 regels per blz.) als de later verschenen bundel. Snellaerts boekje bevatte - in onze ogen - geen opvallende antiklerikalismen, maar men kan zich voorstellen dat Angillis' angst-voor-de-weerbots werd gewekt door uitlatingen als: ‘Van Geluwe heeft het groot ongelyk gehad de zaek waarvoor hy streed te bekrompen op te vatten’ (p. 20). Wellicht heeft die ‘gedurfde’ afzonderlijke uitgave van 1855 de Rumbeekse ‘Vereenigde Vrienden’ in 1856-1858 ertoe aangezet, de auteur van de op zichzelf onschuldige Cauwe-studie in hun bundel binnen te smokkelen onder het (doorzichtige) mom ‘A. Treallens’. Die schuilnaam heeft Snellaert, voor zover ons bekend, slechts die éne keer gebruikt. J. Huyghebaert |
|