De parabel van de verloren zoon in het dialekt van Duinkerke
Een versie van kapelaan Lodewijk van Haecke
1873
In zijn Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon, uitgegeven te 's Gravenhage in 1874, heeft Johan Winkler voor Frans-Vlaanderen niet meer dan drie versies van de ‘Verloren Zoon’ opgenomen: 1. Caestre, in een versie door E. de Coussemaker gepubliceerd in 1859; 2. Sint-Winoksbergen, in een versie bezorgd door de jonge Houtemnaar Frederik De Siere; 3. Duinkerke, in een versie van 1873, bezorgd door Lodewijk van Haecke, alsdan kapelaan van het H. Bloed te Brugge.
Van Haecke, een Bruggeling, was in 1862-1864 leraar geweest te Poperinge. Zijn kennis van het Poperingse dialect kan een aanleiding geweest zijn om de versie in het verwante Duinkerke aan te pakken. De bemiddelaar tussen hem en Johan Winkler was De Bo, die tot in 1873 leraar was in Brugge. Door zijn Westvlaams Idioticon (1870-73) was De Bo in betrekking gekomen met Winkler, en kapelaan van Haecke behoorde tot de vriendenkring van De Bo.
Voor het leven van de Vlaamse volkstaal in Duinkerke, honderd jaar geleden, is van Haecke's versie een getuigenis. De dialektologische waarde van die versie wordt echter beperkt door de metode zelf (de literaire dwang van de parabel) en door de literaire bekommernis van de opnemer. Ook de weergave ‘in nederlandsche spelling’ was uiteraard een handicap.