| |
| |
| |
Notities bij een vriendschap
Gezelle en Jozef van Caloen
Vervolg en slot van blz. 141
Reeds vanaf de eerste jaargang van ‘Rond den Heerd’, het blad dat door Gezelle werd uitgegeven vanaf 2 december 1865, betoonde Jozef van Caloen veel belangstelling voor het nieuwe weekblad en deze belangstelling deelde hij met zijn intieme jeugdvriend Jean-Baptist-Emmanuel-Félix-Vincent Béthune jr., de oudste zoon van bouwmeester Jean-Baptist BéthuneGa naar voetnoot(32). De co-produktie van dit drietal verscheen meestal onder de schuilnaam ‘Jan Bruggeman’Ga naar voetnoot(33). Van deze medewerking aan ‘Rond den Heerd’ en de bezoeken der beide vrienden aan onderpastoor Gezelle getuigt ook de brief van Jozef van Caloen aan Jean-Baptist Béthune jr., geschreven op de vooravond van het naamfeest van deze laatste, 23 juni 1870Ga naar voetnoot(34). Met het imprimatur van grootvikaris Antoon Wemaer, in datum van 12 februari 1871, publiceerde Jozef van Caloen, in de ‘Bibliotheke van Rond den Heerd’, onder nummer 6, zijn werkje ‘Triumphe van het heilig kruise Christi Jesu’Ga naar voetnoot(35). Het strenge waarde-oordeel volgens hetwelk men dit werkje, voor de kleine helft, op de rekening van Gezelle moet schrijvenGa naar voetnoot(36), heeft men gepoogd te ontzenuwenGa naar voetnoot(37). Op 29 september 1870 was Jozef van Caloen begonnen met een uitvoerig in het nederlands gesteld stuk onder de titel ‘Leven van mijn ouders’Ga naar voetnoot(38).
| |
| |
Op 8 oktober 1872 schreef Jozef van Caloen, vanuit Loppem, een brief aan Gezelle te Kortrijk waarin hij zijn spijt uitdrukt over dit ‘changement qui vous éloigne tant d'ici’ en meteen zijn aanstaande intrede bij de Benediktijnen mededeelt. In deze zelfde brief heeft Jozef van Caloen het over een gravure, destijds uitgeleend aan de redakteur van ‘Rond den Heerd’ en die thans door de eigenaars teruggevraagd werdGa naar voetnoot(39). Gezelle antwoordde op deze brief, vanuit Kortrijk, op 21 Oktober 1872Ga naar voetnoot(40). Zoals de familie Béthune trouwensGa naar voetnoot(41) had ook de familie van Caloen waardevolle stukken in bruikleen afgestaan aan Gezelle, voor ‘Rond den Heerd’. De gravure was bezit der Zusters Karmelitessen te Brussel, kloostergemeenschap waartoe Maria van Caloen, zuster van Jozef, in juni 1870 toegetreden was. In 1874 lijkt
deze kwestie nog niet opgelost. Gezelle schreef immers aan Adolf Duclos: ‘Ik zou moeten verschrikkelijk mis zijn of de prente die in R.d.H. VIII-285 staat is gedrukt van de plate om dewelke ik te Brugge geheel mijn huis omverre gezocht hebbe en u zoo dikwijls gevraagd. Ik heb veel moeten hooren van Jos. van Caloen en bijzonderlijk van Madame omdat ik ze verloren had: zij behoort ievers de Carmelitessen van Brussele die ze instanter reclameeren. Ziet e keer waar dat scheedt a.u.b.’Ga naar voetnoot(42).
Bij wijze van afscheid stuurde Jozef van Caloen, in oktober 1872, aan Gezelle zijn portret waarvoor deze dankzegtGa naar voetnoot(43). Enkele weken later, op 4 november, naamfeest van baron Charles van Caloen, deed Jozef hetzelfde voor
| |
| |
de Gezellevriend, Félix Béthune te Brugge: ‘je ne sais, Monsieur le Chanoine, si je puis vous prier d'accepter mon portrait en souvenir de la sincère affection que j'ai toujours ressentie pour vous, sans pouvoir vous la témoigner comme je l'aurais voulu. En y jetant les yeux, qu'un petit souvenir se dirige vers Maredsous et une prière vers le bon Dieu pour la persévérance du jeune novice’Ga naar voetnoot(44). In dit zelfde schrijven laat Jozef van Caloen weten dat hij, tot zijn spijt, aan het oudheidkundig museum te Brugge geen ‘cadeau d'adieu’ zal kunnen schenken. Aan de parochiekerk te Loppem, ‘ce eher Lophem de mon enfance et de mon adolescence’Ga naar voetnoot(45), schonk Jozef van Caloen een groot triomfkruis met de beelden van O.L. Vrouw en St. Jan. Ook bekostigde hij de vlag van de H. Franciscus-Xaverius, voor de zelfde parochiekerkGa naar voetnoot(46). Op woensdag 16 oktober 1872 vertrok Jozef van Caloen, samen met zijn ouders, via Gent, Namen en Dinant, naar Maredsous ‘pour aller faire la connaissance du Révérend Père Supérieur dans sa nouvelle résidence, prendre quelques arrangements avec lui, et fixer le jour de l'entrée de notre cher fils’Ga naar voetnoot(47).
Op vrijdag 8 november 1872 nam de kasteelzoon dan afscheid van Loppem: ‘le 8 novembre, jour où nous partons pour offrir au bon Dieu notre fils bien aimé qui dans toute sa vie ne nous a jamais fait une minute de peine’Ga naar voetnoot(48). Samen met zijn ouders kwam Jozef van Caloen in de abdij te Maredsous aan, zaterdagavond 9 novemberGa naar voetnoot(49). Op zondag 10
| |
| |
november had de inkleding plaats. De kloosteroverste had zelf, op het verlangen van de novice deze dag bepaald, sterfdag van zijn grootmoederGa naar voetnoot(50). De intieme jeugdvriend, Jean-Baptist jr. had zich, wegens ongesteldheid, laten verontschuldigen op deze plechtigheid: ‘Dites à dom... nouveau, combien je penserai à lui, priant le bon Dieu de le recompenser en proportion de son admirable sacrifice: j'espère que de son côté il n'oubliera pas nos longues et cordiales relations et que sous la robe de Saint-Benoît, il priera pour moi qui en Al tant besoin’Ga naar voetnoot(51).
De vriendschap tussen Gezelle en Jozef van Caloen heeft niet opgehouden met de intrede van deze laatste bij de Benediktijnen te MaredsousGa naar voetnoot(52). Wij zijn er ons van bewust dat zelfs voor de bestudeerde periode, 1853-1872, de jeugdjaren van Jozef van Caloen, niet alles gezegd is over deze hartelijke vriendschap. Vele uitingen ervan waren mondeling trouwens en lieten geen spoor na in de bewaarde briefwisseling. Zij zijn niet meer te achterhalen. ‘Bien de bons et très agréables souvenirs se sont réveillés dans moi à la lecture de votre lettre’ zo schreef Gezelle, véélbetekenend, aan barones Charles van Caloen, in december 1891Ga naar voetnoot(53). Maar ook Jozef van Caloen heeft, jaren later, na Gezelle's dood, met ontroering over deze eenvoudige priestervriend geschreven. In 1921, na de Eerste Wereldoorlog, schreef de 68-jarige inmiddels abt en bisschopGa naar voetnoot(54) geworden dom van Caloen, na een bewogen uiterst apostolisch ingesteld leven, het volgende: ‘D'autre part je subis l'influence bienfaisante d'un saint prêtre de grande valeur lit- | |
| |
téraire: Guido Gezelle, alors humble vicaire à Bruges, devenu dans la suite une des plus pures gloires de la poësie flamande. Il m'attira dans son orbite avec plusieurs autres jeunes prêtres et laïques. Nous formions une petite société littéraire dont Gezelle était président et qui avait pour but de faire revivre l'ancien West-Flamand dans toute sa
pureté et naïveté primitives. L'organe de cette société s'appelait “Rond den Heerd”. J'y fis mes premières armes. Dans une langue qui n'était pas réellement ma langue maternelle mais que j'amais et estimais en vrai patriote, la question flamande si aiguë de nos jours n'existait point encore. Ce n'est point par la violence qu'il fallait relever le flamand, mais par l'amour et par l'art comme le faisait Gezelle. J'écrivais à cette époque mon premier opuscule “De vier Kruisreliquien” qui fit partie de la bibliothèque “Rond den Heerd”. Ce titre indique déjà l'objet de la dévotion spéciale de ma jeunesse qui présageait une vie marquée au sceau de la Croix’Ga naar voetnoot(55). Geschreven een halve eeuw later, getuigen deze woorden van de eerlijke, oprecht-hartelijke vriendschap tussen Gezelle en de Loppemse kasteelzoon.
A. Demeulemeester
| |
Bijlage
Jozef van Caloen aan Jean-Baptist Béthune jr.
†
Lophem, Sint Jans 's avond, 1870.
Welbeminde vriend!
Met het grootste volmaak, heb ik door uwen laatsten brief vernomen, dat mijnen snelbrief van Dijnsdag verleên, U Ed. zeer aangenaam heeft geweest. Ik kan niet laten, van U Ed. op een nieuw proficiat te wenschen, over den welberoemden slag, dien gij, ende u medewooners der stad Gent, Dijnsdag laatst, aan de riberollen heeft gegeven. Mochte er eenen gelukkigen gevolg uit komen! God geve 't!
Niet min als gij, welbeminde Tiste, heeft het mij gespeeten, U Ed. niet tegen gekomen te hebben, toen gij u tot Lophem begaf, ter gelegenheid der vergadering van R.d.H. - Op den zelfden stond, (zoo moest het wel lukken!) was ik, door de vleugelen des damppeerds,
| |
| |
in de hoofdstad van ons Belgenland gedregen: ik lag dan, in het herte van Brussel, tot over de kop in de oude papieren der collegiaale kerke van Sinter Goêle, altijd op de zoek, achter inlichtingen over mijne vier Kruisreliquien.
Het moest waarlijk wel lukken, gelijk gij zegt, beminde Tiste, ons op dien dag niet te komen ontmoeten te hebben, ik die zoo weiger Lophem verlatene, ende gij die er zoo weiger naartoe komt. Had ik dat maar voorenaf geweten, hoe welwillentlijk, en had ik mijn uitstaptje niet uitgesteld!
Niettegenstaande dit ongeluk, verhoope ik vastelijk, dat gij, tegen de naarste Rond den Heerdsche vergadering, op een nieuw gelijk te laatste keer, zult herbeginnen, te weten: s'morgens vroeg naar Lophem aankomen, ende s'achternoens, kompeire kompagnon, te samen Brugge binnen trekken; wat dunkt er U Ed. van?
'T is wel waar, beminde vriend, dat wij eene groote en wel pijnelijke omstandigheid, gaan genieten in onze familie! Onze lieve zuster, dien wij allen zoo zeer beminden, gaat voor altijd het vaderlijk huis vertaten. Maar 't is God die haar aanroept, om haar voor eeuwig gelukkig te maken; wij mogen dan niet klagen, ter contrarie, wij moeten Hem met erkentenisse bedanken, omdat Hij zoo eene schoone ende weigere vocatie, aan onze welbeminde zuster, heeft willen inboezemenen! In dat huis van vrede ende heyligheid, zal zij ongetwijfeld, veel meer geluk genieten, dan deze die bestemd zijn om in de wereld, hunne dagen te volbrengen; immers, den Heere, heeft bijzondere gratien, die Hij alleenlijk voor deze gelukkige zielen bewaart, en dien hem het eeuwig geluk geven!
Mochte onze welbeminde zuster, de gratie van God verkrijgen van standvastigheid, om met geluk, vrede en heiligheid, haare dagen te mogen volbrengen.
Ik heb onlangs de zelve preuven ontvangen mijner artikel die ik alreeds veranderd en wedergezonden had; niet wetende wat dit betekende heb ik ze bewaard; ik begeere nog ne keer de preuven te overzien van het laatste deel ik ontvangen heb; geliefd er vooren te zorgen: ik bedank u dat gij het deel over de familie den Bos hebt laten weder inzetten. Ik heb een katalogue van une munte-venditie ontvangen, tot Verhulst: ik verhoop dat mijne munte-specien er in te verkoopen staan; ik heb ze immers niet komen in vinden: misschien zijn zij er overal in verdeeld; gij zoudt mij te hulpe koomen, indien gij eens informeerde. Deze keer en is mijnen penning-staat maar geheel caduc, zoo zal ik niets konnen koopen in die venditie.
- Weet gij, welbeminde vriend, wat gij eens zoude moeten doen, ende dat geheel wel zoû zijn? Hewel, ik gaà 't u zeggen: Gij zout moeten, eenen schoonen artikel schrijven over al de goede gunsten ende schoonheiden van Rond den Heerd, ende hem in den Bien Public doen zetten, als Bibliographie, om ons gazetje een betje te doen kennen ende verspreyden; ware dat niet goed? Ja 't zekerlijk, en ik ben zeker dat gij dit zult doen.
Gelieft, dierbaar vriend, mijne eerbiedigste groetenissen over te zeggen aan uwe geërde ouders, ende ook aan onzen welbeminden
| |
| |
vriend Gustaaf, ende voor u zeker te aanveerden de verzeekering mijner toegenegendheid in XoJ.
Uw welbeminnend vriend
J.M. Van Caloen.
Wat zult gij van mij zeggen? Ik beginne dezen brief met het voornemen van U Ed. een geluk en zaligen feestdag te wenschen, en hij was al toe, als ik maar begon te peizen dat ik het vergeten had! Niettegenstaande dit vergeet, gelief mij te vergeven ('t is te zeggen, zonder vergift) ende mijne haartelijkste groetenissen te aanveerden, aangaande dezen uwen feestdag, dien ik u zoo gelukkig als mogelijk kan zijn, wensche.
Uytterherten J.v.C.
| |
Aantekeningen bij deze brief
Deze brief werd geschreven door Jozef-Michaël (= vormselpatroon) van Caloen, vanuit het kasteel te Loppem, aan zijn intieme jeugdvriend, Jean-Baptist Béthune jr., oudste zoon van bouwmeester Béthune, Prinsenhof, nr. 27, te Gent, op donderdag 23 juni 1870 (Sint Jans 's avond), vooravond van het naamfeest van deze laatste. Beide vrienden waren dan 17 jaar oud, doorliepen de Poësisklas, elk onder leiding van een persoonlijke préceptor, Jozef van Caloen o.l.v. L. Lefebvre, Jean-Baptist Béthune jr. o.l.v. A. Trenet.
De brief maakte een toespeling op de vergaderingen van de redaktie van ‘Rond den Heerd’ te Brugge. Kort voordien had er een plaats gehad in aanwezigheid van Jean-Baptist Béthune jr. terwijl Jozef van Caloen precies die dag te Brussel opzoekingen deed in verband met zijn boekje ‘Triumphe van het heilig kruise’ dat in 1871 zou verschijnen.
In een uitvoerige paragraaf wijdt Jozef van Caloen dan uit over zijn zuster Maria van Caloen die, precies de volgende dag, vrijdag 24 juni 1870, Loppem zou vertaten om toe te treden tot de Karmel te Brussel. Enkele weken voordien, nl. op dinsdag 3 mei 1870, was een zuster van Jean-Baptist Béthune jr., Louise Béthune, toegetreden tot de kloostergemeenschap der Arme Klaren te Gent.
Beide vrienden (van Caloen noemde zijn Gentse vriend, familiair, ‘Tiste’ af korting van: Jean-Baptist) waren zeer geïnteresseerd aan de numismatiek, legden zelf kollekties aan, ruilden onder elkaar gevonden of aangekochte stukken en raadpleegden de deskundigen van hun tijd inzake numismatiek.
De suggestie propaganda te maken voor ‘Rond den Heerd’ in het verbeten ultramontaans blad van Willem Verspeyen, de bekende
‘Bien public’, was niet nieuw. Reeds in 1865, kort vóór het verschijnen van het eerste nummer (2 december 1865) had James Weale in die zin aangedrongen bij bouwmeester Béthune. Op 16 november 1872, kort nadat hij ‘Rond den Heerd’ had overgenomen van Gezelle, zal Adolf Duclos opnieuw aandringen voor deze propaganda langs de ‘Bien public’. Over de bemoeiingen van de redaktie van ‘Bien public’ m.b. van graaf Jozef de Hemptinne t.o.v. ‘Rond den Heerd’ en over de houding van Mgr. Henri-François Bracq, bisschop van Gent (1865-1888) handelen wij later in een af- | |
| |
zonderlijke bijdrage. De zoon van graaf Jozef de Hemptinne, Félix de Hemptinne, was een jeugdvriend geweest van Jozef van Caloen en bleef het, ook na zijne intrede bij de Benediktijnen te Beuron, onder de naam van dom Hildebrand.
Jozef van Caloen vraagt tenslotte groeten over te maken aan de ouders van zijn jeugdvriend, bouwmeester Jean-Baptist Béthune en zijne echtgenote, Emilie van Outryve d'Ydewalle. Met ‘onzen welbeminden vriend Gustaaf’ wordt bedoeld Gustaaf Daemers, een intieme vriend van Jozef van Caloen, doch in mindere mate van Jean-Baptist Béthune jr.
In juni 1870 verbleef Gustaaf Daemers in het Groot Seminarie te Gent. Hij is een sterke steun geweest voor Jozef van Caloen in de roepingscrisis die deze laatste doormaakte in deze jaren. Na zijn priesterwijding in september 1870 hield Gustaaf Daemers zich een tijd bezig met de opvoeding van Jozef Béthune (broer van Jean-Baptist jr.), de latere vriend van Gezelle te Kortrijk. In 1872 vergezelde hij Jozef van Caloen op een reis naar het H. Land. De brief eindigt met naamfeestwensen (24 juni) voor Jean-Baptist Béthune jr.
Deze brief is belangrijk omdat hij duidelijk het bestaan bevestigt van de redaktionele vergaderingen van ‘Rond den Heerd’ ten huize van Gezelle te Brugge. Mede uit andere bronnen menen wij te weten dat deze vergaderingen om de maand plaats hadden. Beide vrienden voerden hun briefwisseling in het frans, de taal waarin zij werden opgevoed. Wellicht kan men een invloed van Gezelle onderkennen in het feit dat van Caloen in het vlaams begon te schrijven. Deze brief is trouwens een van de zeldzame in deze taal geschreven. Taalkundig gezien moet men stellen dat deze brief in een vrij stuntelig vlaams gesteld is dat niet evenwaardig is aan dat wat men leest in het boekje over de Vier Kruisreliquien. Typisch Gezelliaanse woorden of wendingen komen hier niet voor. Woorden als ‘snelbrief’, ‘damppeerd’ (= trein), ‘Sinter Goêle’ (= Sint Goedele) heeft van Caloen wellicht gelezen in ‘Rond den Heerd’ waarvan hij een abonné en medewerker was. ‘Weiger’ betekent hier: zelden, zeldzaam. Preuven = drukproeven. Het woord ‘ribberollen’ (= de liberalen) wordt ook door Gezelle gebruikt die spelt: ‘ribberollen’ (zie bv. ‘'t Jaer 30, V, nummer van 3 oktober 1868) wat nog niet betekent dat het van Gezelle afkomstig is. In elk geval ‘'t Jaer 30’ werd zeker op het kasteel te Loppem gelezen (ook omwille van de lokale Brugse politiek waarin baron Charles van Caloen, vader van Jozef, een rol speelde). ‘Dijnsdag’ is gewoon westvlaams evenals de wending: ‘tot Lophem’, ‘tot Verhulst’. ‘Aanroepen’ betekent hier ‘roepen’ (roeping). Het woordje ‘Uitstaptje’ zweemt wellicht naar het brugs dialect dat van Caloen vaak hoorde. Het frans, de voertaal van zijn omgeving, is al te voelbaar hier en daar in deze
brief: bv. ‘ons op dien dag niet te komen ontmoeten te hebben’, ‘een katalogue’, ‘une munte-venditie’, ‘caduc’ enz.
|
-
voetnoot(32)
- Zie onze bijdrage ‘Een getuigenis over de laatste levensuren van Gezelle’ in ‘Gezellekroniek’ nr. 4, januari 1967, blz. 102-104.
-
voetnoot(33)
- Zie daarover onze korte mededeling in ‘Biekorf’ jg. 1969, blz. 374. Hier enkel aangestipt, verdient de medewerking van dit trio in een afzonderlijke bijdrage behandeld te worden.
-
voetnoot(35)
- Zie: de Meeûs, art. cit., jg. 1963, nr. 2, blz. 16-17.
-
voetnoot(37)
- Zie: de Meeûs, art. cit., jg. 1963, nr. 2,
blz. 19. Wij willen laten opmerken aan de auteur dat het stuk ‘Leven van mijn Ouders’, begonnen door Jozef van Caloen op 29 september 1870 (feest van zijn vormselpatroon), twee dagen na zijn intrede te Maredsous (11 november 1872), dus vanaf 13 november 1872 werd voortgezet door zijn vader, baron Charles van Caloen. De brief, hier medegedeeld in Bijlage, brengt wellicht een nieuw gegeven. De taalkundige invloed van Gezelle op Jozef van Caloen moet nader bestudeerd worden.
-
voetnoot(38)
- Huisarchief van Caloen: ‘Leven van mijn Ouders’, 25 blz. handschrift. Begonnen door Jozef van Caloen op 29 september 1870, voortgezet door zijn vader op 13 november 1872, beëindigd op 2 tebruari 1873.
-
voetnoot(39)
- Huisarchief van Caloen: Jozef van Caloen aan Gezelle, 8 oktober 1872. Brief ondertekend: J.M. van Caloen (doop- en vormselpatroon), zie noot 10. Integraal gepubliceerd bij de Meeûs, art. cit., jg. 1963, nr. 4, blz. 24-25. In deze brief maakt Jozef van Caloen een toespeling op een andere brief onlangs aan Gezelle geschreven. (‘La lettre que je vous ai écrite dernièrement...’). Deze brief konden wij niet inzien.
-
voetnoot(40)
- Jub. Brieven van, aan en over Gezelle, II, blz. 144, 122b. Niet gedateerd in deze uitgave. ‘Wellicht einde 1872 geschreven’ zo schrijft J. De Cuyper (Zie: ‘Guido Gezelle te Kortrijk’ in ‘Vlaanderen’ jg. 1966, blz. 37)). In feite dateert deze brief van 21 oktober 1872. Bewaard in huisarchief van Caloen. Fotokopie bij de Meeûs, art. cit., jg. 1963, nr. 2, blz. 18 (cf. ook blz. 20).
-
voetnoot(41)
- Zie onze bijdrage ‘De vlucht van Gezelle naar Kortrijk. 1872’ in ‘Biekorf’ jg. 1970, blz. 34-36.
-
voetnoot(42)
- Zie: Jub. Brieven van, aan en over Gezelle, II, 128b, blz. 151. Cf. A. Viaene ‘Guido Gezelle en de Gilde van Sinte-Luitgaarde. 1874’ (Brieven van Duclos aan Gezelle) in ‘Biekorf’ jg. 1965.
-
voetnoot(43)
- Huisarchief van Caloen: Gezelle aan Jozef van Caloen, 21 oktober 1872: ‘Je vous remercie pour votre beau portrait’ (Jub. Brieven, II blz. 145). Het portret in kwestie is, zo vermoeden wij, dit gepubliceerd bij de Meeûs, art. cit., jg. 1963, nr. 2, blz. 14.
-
voetnoot(44)
- Huisarchief Béthune: Jozef van Caloen aan Félix Béthune, 4 november 1872. Félix Béthune had aan van Caloen gevraagd, bij wijze van afscheidsgeschenk aan het Brugse oudheidkundig museum, de haardversiering van zijn werkkamer in het kasteel te Loppem af te staan. Jozef van Caloen weigerde ‘comptant laisser tout mon petit cabinet d'études à mes frères, il me semblerait fâcheux d'en enlever la plus jolie pièce’.
-
voetnoot(45)
- Archief St. Andriesabdij: Dom van Caloen ‘Mes Mémoires’.
-
voetnoot(46)
- Huisarchief Béthune: Armand van Eecke, pastoor te Loppem, aan Emilie d'Ydewalle, echtgenote van bouwmeester Béthune, 11 maart 1873: ‘Je ne doute nullement que notre drapeau de Saint François-Xavier, du à la magnificence de Mr. Joseph van Caloen, n'avance rapidement et qu'il ne soit prêt pour le mois de Mai...’. Armand van Eecke, de beruchte kapelaan in de
‘Affaire van St. Denijs’, was, sinds mei 1871, pastoor te Loppem alwaar Gezelle hem waarschijnlijk moet ontmoet hebben. Zie: R. Van Sint-Jan ‘Guido Gezelle's avonturen in de journalistiek’ (Lannoo, 1954) blz. 36.
-
voetnoot(47)
- Huisarchief Béthune: Baron Charles van Caloen aan bouwmeester Jean Baptist Béthune, 14 oktober 1872.
-
voetnoot(48)
- Ibidem: Barones van Caloen aan Emilie d'Ydewalle, 22 oktober 1872.
-
voetnoot(49)
- Ibidem. Emilie d'Ydewalle aan Sidonie Béthune te Kortrijk, 13 november 1872: ‘Les van Caloen sont arrivés samedi soir à Maredsous. La vêture a eu lieu dimanche. Les van Caloen et leur fils ont été admirables de courage et de générosité’.
-
voetnoot(50)
- Ibidem. Barones van Caloen aan Emilie d'Ydewalle, 22 oktober 1872: ‘Nous avons laissé, selon le désir de Joseph, tout décider par le R.P. Abbé. II a choisi pour lui donner l'habit le jour de la mort de ma bonne Mère. Vous comprenez, n'est-ce pas, que je suis contente de ce jour’. De moeder van barones van Caloen was Mathilde Dons de Lovendeghem, afkomstig uit Gent.
-
voetnoot(51)
- Huisarchief van Caloen: Jean-Baptist Béthune jr. aan Jozef van Caloen, 9 november 1872 om 16 u. Daags nadat Jozef van Caloen zijn intrede bekend maakte aan Gezelle te Kortrijk (8 oktober 1872), deed hij dit ook voor zijn intieme jeugdvriend (9 oktober 1872).
-
voetnoot(52)
- Enkele gegevens van deze verdere vriendschap bij de Meeûs, art. cit., jg. 1963, nr. 4, blz. 11-21.
-
voetnoot(53)
- Jub. Brieven van, aan en over Gezelle, II, 182b, blz. 214.
-
voetnoot(54)
- Op 12 maart 1906 werd dom van Caloen benoemd tot titelvoerend bisschop van Phocéas. De bisschopswijding had plaats te Maredsous op 18 april 1906. Gezelle heeft dit niet meer mogen beleven.
-
voetnoot(55)
- Men houde voor ogen dat deze nota geschreven werd in 1921 Sinds november 1919 verbleef de op rust zijnde prelaat in het zuiden van Frankrijk alwaar hij overleed op 16 januari 1932, 79 jaar oud. Hij werd bijgezet in een reeds in 1908 gebouwde crypte (Archief St. Andriesabdij, kloosterkroniek 1908, blz. 87), in de schaduw van de Sint-Andriesabdij, zijn stichting.
|