Biekorf. Jaargang 73
(1972)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Oude Dudzeelnaars vertellen
| |
De boer op stapOp de Oude Zot gingen er zes peerden uit, want er was meer gars dan land, ze hadden minstens vier knechten, twee meisens en twee arbeidsters. De twee peerdeknechten sliepen in de koetse in stal, twee bedden boven elkaar. Werken? grootvader Ko werken in die tijd? Wel neen mens, kommanderen en een keer de ronde van 't land doen met zijn makke - vorksje en kappertje aaneengesmeed - hier een distel uitkappen of daar wat hooi opschudden, meer niet. 't Gebeurde ook wel dat hij per ezel uitreed zoals an- | |
[pagina 143]
| |
der boeren, die beestjes stonden dan aan de baniere gebonden voor de herberg alwaar de boeren elkaar ontmoetten en heel de parochie en 't omliggende Overlegden. 's Voornoens ging hij om zijn dreupeltje in de Oosthoek, naar 't Rattekot - bij de watering - bij Wanne Plate, of waar er aantrek was bij de Witte Billen. Na zijn noenetuksje deed hij de ronde langs de andere kant van 't hof, in de Zonneblomme of de Vlaamsche leeuw en later In Zelzate. Ho! joei! joei! herbergjes genoeg, al kleine weg met de deur in huis: een dis en een klein keldertje twee trapjes diepe, waar dat de halve lag om te tappen. Grootvader had vijf zoons: Seven, Lewie, Pol, Fluppe en nonkel Ko, zo ge moet niet vragen als er daar leven was. Met Dudzele-kermesse hadden ze een keer de ezel van boer Notterdam meegenomen en hielden hem drie dagen in de scheure weggestoken. De Noter kwam er bovenop: He gij godsmortjedjuusche schavuten, 'k ga junder wel vinden! Maar 't bleef er ook bij, hij wist wat jonkheden waren. Boer Maanout heeft ook een keer aardig gevaren met zijn ezel die een kachtel inhad: ze bleven dag en nacht waken want een ezeldracht was niet alledaags, na veertien dagen nog niets gewaar.... Rond die tijd verschoten peerden op weg door het tuiten en de rookpluimen van de stoomtram: ze sloegen op de vlucht, vernestelden in de stringen en gerochten in de gracht. Heel 't gebuurte sprong bij om te helpen en de ezelwakers ook, en toen ze weerkeerden... de ezel was alleen gekachteld zonder hulp. | |
Dorsers in de Grote SchuurMijn vader Fluppe Makers vertelde ook van de grote schuur op de Oude Zot: voorzekers wel tweehonderd jaar oud en al in eiken balken, er waren twee inritten of poorten zodat ze met de wagen dweers doorreden. Hoeveel mennewagens? Ho! heel zekers kosten honderdvijfentwintig voeren schoven gemakkelijk getast worden, er waren drie vlekken, ze vulden per vlek: toesmijten met de vork van de een naar de andere en de laatste moest tasten. De vlekken zijn gescheiden met een plooiweegGa naar voetnoot(1) het derde vlek, - de lentescheur - hielden ze meestal voor de lentevruchten gelijk rogge en haver-schoven. | |
[pagina 144]
| |
Ieder boer moest voor eigen stro zorgen: glei - schoon uitgekamd lang dekstro - voor de strodekker om de strooien daken te vermaken, stro om de bieteputten te dekken, bonden stro als strooiing voor de beesten, of om de schelven te dekken: vierkante vummen in 't noorden en ronde in 't zuiden. Drie scheuredarsers waren aan 't werk van half-oktober tot meie en de regelmatige drieslag kost ge van verre horen, af en toe riepen ze door 't rinket naar een voorbijgaande arbeidster: ‘Zeg moet ge een schorte brokkelingen voor je keuntjes hebben -’ wat ze met de houten rakel uitgekamd hadden.... Lachend zegden ze: ‘We slaan met de klokke van de arme duivel’ of ‘Hele dagen staan we hier te wenken - met de vlei - en er komt nooit niemand’. De tarwetoppen liggen Moot op de dorsvloer, de haver integendeel moet dikke liggen, het graan davert eruit met slaan, die doffe slag hoort ge niet zo goed. Vooruit vooral moesten ze tarwe darsen voor zaaigraan. ja, ja, van als de aardappels gewillig uit waren. Ze boeterden de graanschoven tegen de plooiweg, 't losgeslegen graan reuzelde op de darsvloer, 't werd tegen de pei opgekort totdat ze hun maat hadden. Ze haalden tien twaalf schoven ineens van de tas en werkten soms twaalf uur per dag. 't Was acht dagen darsen en dan schoon maken met de windmolen, want ze darsten per vat graan, - vullen en paskogel afstrijken met de steert van de graanschuppe -, vier vaten in een zak, en dat weegt volgens dat het graan zwaar of licht is van 73 tot 77 kilo's. Veel scheurdarsers sloegen hun naam met de beitel in de scheurbalken, ge kost die letters ook met een mes inkerven en met dat ze meestal ongeletterd waren stak het zo nauw niet op een letter te veel of te min. Ze kennen ook allen 't vertelsel van de opgehangene, en ze beweerden: ‘Als ge goeste hebt van u op te hangen, al was het aan een haverstro, de duivel doet de rest’. Wel een darser zou het eens proberen ‘maar ge moet bij mij blijven’ zei hij nog uit voorzichtigheid, en daar zie: op dat ogenblik sprong een haas door 't rinket en de andere poort uit en de mannen er achter... Als ze weerkeerden was hun maat opgehangen, en die haze was de duivel... | |
Politiek in het dorpWanneer dat grootvader Ko van het hof vertrokken is? | |
[pagina 145]
| |
ik zei het toch al: in 't jaar 1885 is hij hier komen wonen. In de rieberolle kiestijd moest een pachter kiezen gelijk zijn propertaris of hij werd van zijn hof gezet, sommige boeren zijn dan gedwongen geweest te verhuizen. Nu Fluppe mijn vader en Theo Snauw en nog andere die naar de rieberolle school geweest waren als eerste kommuniekanten, moesten in de lering langs achter zitten en de pastoor wees hen met de vinger: ‘zie daar zitten de slimmerikken’. Op een zondag
Het huisje van de Koekoet Dudzele-dorp, sept 1971
had hij op zijn spreekstoel gebuist en halvelinge daarop gezinspeeld: ‘Ja zulke mensen dat zijn zielsmoordenaars’. Seffens waren de zandarms daar gezet om een onderzoek in te stellen, maar dat was al moeilijk, d'ene zegden zielsmoordenaars en d'andere beweerden moordenaars gehoord te hebben, 't ging zo verre dat mijn grootmoeder naar Brugge naar Sint Gillis ging om messe te horen. Wadde fabels? neen, neen dat ging alzo in een politiek nestje in die kiesstrijd. Kijk, op school had een meisje, Lene, haar toespijze voor noeneten - een haring - in een gazetje gedraaid. Er komt daar een gatlekster van de zuster binnen- | |
[pagina 146]
| |
gestormd. ‘O zuster! Lene heuren haring zit in 't gazetje van priester Fonteyne!’. En de zuster seffens aan 't raden: ‘'k Moet het niet meer vragen, 't komt van de Krikke Bilke, geef de tange kind, 'k wil mijn handen niet vuilmaken!’ en 't gazetje vloog de stoof binnen. 't Was maar boer Maanout die ginder langs de Westkapelse kasseie bij Zelzatebrugge woonde die zich aan niemand of niets stoorde. Hij dronk een dreupeltje in de Vlaamse leeuw toen ze daar enigte riberolle gazetjes op tafel smeten en de pastoor deed zeggen: ‘die gazetjes seffens verbranden’. En Maanout er naartoe: ‘Alzo niet, niet te doene! die vrouwe trekt zich van niets aan, ze zal nog een nieuwsgierige klant winnen’. Ja maar Maanout was geen gemakkelijke, bij lange niet, 't was effenaf een haastige zot, maar als hij gekeerd en gedraaid was had hij alles vergeten. Ze moesten met vieren vette laân: drie wagens op gang en Fluppe mijn vader was de vierde man. Lastig zwaar werk, en daar zie: te zwaar gelaân, harnas en gareel breken af. Maanout met grote gestampte mieljards: ‘Luizigaards! is 't al dat ge kunt! van mijn hof zeg ik!’ Vader gestoord kwam seffens naar huis, de andere drie gingen bachten de scheure staan tot de vlage over was. Liete de vrouw zond iemand om vader: ‘Allee, toe Makers, ge kent hem, een beetje haastig, kom de vlaag is over, hij heeft al een kanne bier uitgeschonken’. Waarachtig 't was een heel ander mens: ‘Toe zere drink je glas uit, ge moet liever wat zeerder op 't stuk aftrekken en minder oplaân’. De rondloper had het veel lastiger: hij stapte met zijn pak lijnwaad op de schouder, vrij en vrank het huis binnen. Maanout stekte de leurder bij de schouder en duwde hem de mestput in: ‘Wadde ongevraagd in mijn huis komen, verroer je niet eer dat ik 't zegge!’ Al spetteren gerocht de sukkelaar uit 't sop en rechte naar de balie.
't vervolgt M. Cafmeyer |
|