| |
| |
| |
Mengelmaren
Biekorfs bakermat gaat aan scherven
Het Brugse St. Lodewijkscollege verlaat in juli 1972 zijn meer dan een eeuw oude woonplaats ten Potshoofde (Noordzandstraat) in de binnenstad waar de stad Brugge administratieve gebouwen zal optrekken. Deze oudste Brugse bisschoppelijke onderwijsinstelling met haar rijke geschiedenis (daar werd o.m. Biekorf gesticht in 1890) sluit aldus niet alleen een kapittel af uit zijn bestaan: een nieuw voluum wordt begonnen.
Aan dit verleden werd onlangs een album gewijd. Een rasechte brok Brugse onderwijsgeschiedenis, overvloedig geïllustreerd met tientallen fotos van de te slopen gebouwen. Dit geheel werd afgesloten door het corpus van de anciens van St. Louis, zijnde de alfabetische lijsten van alle retoricaklassen van 1839 tot heden, plus de namen van de huidige collegebevolking. Piëteitvol werd breder uitgeweid over de 63 oudstudenten die sneuvelden in de beide wereldoorlogen (bijdrage van oudleerling Joseph Jonnaert).
Deze uitgave van de Oudstudentenkring van St. Lodewijks verscheen onder de titel Haec olim meminisse juvabit, telt 116 blz. met rijke illustratie, werd samengesteld door onze medewerker J. Geldhof en kan besteld worden door overschrijving van 200 fr. op gironummer 161.462 van St. Lodewijkscollege - Haec Olim - te Brugge met vermelding ‘voor het exodusnummer van Haec Olim’.
| |
Deinze eenstraat
Na Wevelgem, ‘kind van de Leie’, was Deinze aan de beurt, bijgenaamd Deinze - éénstraat, omdat van de Knokke bij de Holpoort tot Den End, Schipdonkse Vaart, Deinze maar één straat van belang heeft die van Leiebrug tot Vaartbrug de woensdagmarkt zijn ruimte schenkt.
Na de uitstekende geschiedenissen van Albijn Van den Abeele (1864) en die van Achiel Cassiman (1953), met een voorwoord van prof. Eg. I. Strubbe, is het nieuwe boekje over Deinze een schrepeling, maar dan eentje dat aangenaam verrast. Men ziet er de smalle Leiebrug die toegang tot de markt verleende en opgeblazen om een tijd lang vervangen te worden door een noodbrug die Albert Saverys in vele zijner schilderijen vereeuwigde; de gehavende kerktoren van Sint-Maartens die op Deinze Staat; het station op grondgebied van het thans aangehechte Petegem, want Petegem had geen kerk en Deinze geen station. Die verstrengeling bestaat niet meer want Deinze, Petegem, Astene en Zeveren zijn sinds 1 januari 1971 één.
Het album toont ons verder de statige herenwoningen en winkelbedrijven van de Grote Markt (1906), het Stadhuis (1841) waar de lotelingen in de kortemaand hun kans kwamen wagen; de spitsgevels op de hoek van de Markt en Raamstraatje; de fruittonnetjes gereed voor verzending naar Engeland door August De Keyzer; het Neerleiplein alias Den End; de smalle Gentstraat op de weg
| |
| |
van Gent naar Kortrijk, waar wij met kaarselicht en rondedans Sint Pietersavond vierden, nu een brede straat met flatwoningen; het oude kasteel van markies de Merode nu postkantoor; de Kaandel, Deinze's oude vestinggordel, en tientallen vergane en gesloopte huizen, gebouwen in puin en as gelegd en heropgetrokken schoner dan te voren.
Bij vergelijking met het heden is veel landelijk schoon weggeblazen en van de industriële opgang kregen wij geen beeld: de zijdewever, één wever per getouw, nu een wever voor het bedienen van 50 getouwen, en 800 bobijnsters vervangen door één bobijnmolen met 800 bobijnen die garen opwinden onder toezicht van één bobijnster.
Het vriendelijk kijkboekje leert de man van heden de fiere leuzen van de Deinzenaar begrijpen van ‘Deinze, Vooruit!’ tot ‘Deinze, nooit deinze!’ alsook dat wat de schalkaard zegt wanneer hij een uitspraak beaamt met ‘zeker, zeker is Deinze een stad en Bachte een parochie’.
- IAN MOERMAN en HERMAN MAES, bestuursleden van de Kunsten Oudheidkundige Kring van Deinze en van het Land aan Leie en Schelde. Deinze in oude prentkaarten 14,50 x 20,5 in linnen albumband. Zaltbommel (Nederland) Europese Bibliotheek, 1972. Prijs Fr. 205.
G.P.B.
| |
Een Izegemse kroniek uit de tijd van Maria-Theresia
De Heemkundige Kring Ten Mandere te Izegem heeft in zijn tiende bestaansjaar besloten het Notitie Boekschen van Jan Baptist Vande Walle uit te geven. Onlangs kwam deze keurige en rijk geïllustreerde publicatie van de pers door toedoen van het Verbond der kringen voor Heemkunde. Op zondag 8 mei 1972 werd het in een officiële plechtigheid ten stadhuize (de Stad Izegem verleende ruime geldelijke steun) aan de laatste telgen van de Vande Walle-stam ter hand gesteld.
De eigenlijke tekstpublicatie wordt voorafgegaan door een inleiding over het handschrift Vande Walle (K.M. De Lille) en een genealogische schets van de Vande Walle-stam (R. Leroy).
Kanunnik Tanghe had méér dan een eeuw geleden reeds dit Notitie Boekschen opgemerkt in zijn geboortestad en er rijkelijk uit geput voor zijn Parochieboek van Izegem. Losse gegevens verschenen vroeger al in bijdragen in De Mandelbode en in Biekorf. De integrale tekstuitgave (33 blz quartoformaat op twee kolommen, notas en illustratie inkluus) zal deze belangrijke bron vol levende Izegemse historie uit de 18e en 19e eeuw aldus uit de vergetelheid en de teteurgang redden. Wij weten immers dat vroeger het handboek de Cogghe verloren ging. Andere kronieken o.a. het Handboek Lafaut en het Oorlogsdagboek Dr. Gits (1914-18) berusten in private handen. Mogelijks zal het succes van deze eersteling de ijverige bestuursleden van Ten Mandere aanzetten de ingeslagen weg verder te bewandelen. - J.G.
- Notitie Boekschen van J.B. Vande Walle, Izegemse kroniek 18e-19e eeuw, uitg. Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde, is te
| |
| |
verkrijgen door overschrijving van 100 fr. op gironummer 95.76 van Bank van Roeselare te Roeselare met vermelding ‘voor rekening van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde te Brugge: bestelling van Notitie Boekschen J.B. Vande Walle’.
| |
De schoepper op de vlaschaard
In mijn bijdragen over 't vlas, namelijk in Biekorf, Grasmaand 1964, blz. 100, heb ik de vlaschaard als 't zaaien gedaan was, laten liggen zoals hij was, met 't lijnzaad bovenop. Dat zou de vogels en vooral de benden duiven voorzeker wel naar de zin geweest zijn.
Na de zaaite moest toch de vlaschaard ‘toegelegd’ worden: een dun laagje aarde moest boven het uitgeworpen zaad komen zodat het kiemen kon.
Dat werd niet met een egge gedaan: de tanden van een eg staan stekende en er zou te veel aarde boven het zaad komen te liggen. Om een vlaschaard toe te leggen werd hij in 't kruise overgaan met de schoepper, te lijve door twee personen getrokken. Die schoepper was een langwerpig houten raam, niet al te zwaar, en waarin nog vier houten dwarsbalkjes ingewerkt waren, zodat er in totaal zes rijen rechtopstaande ijzeren tanden op stonden, de dikte van pointenagels. Die tanden stonden niet vast maar konden scharnieren op en neer. De schoepper was breder dan hij lang was, daaromtrent 1.30 m. breed en iets min dan een meter lang. In de rij stonden de tanden zowat 6 cm. verscheen en de rijen tanden een 15-tal cm. van elkaar, alles in schranke.
Gewoonlijk werd de vlaschaard daarna nog toegerold met een lichte houten rol die ook te lijve door twee personen getrokken werd. Meestal kwam voor 't laatst de boerin of een dochter van de boer om op de vier hoeken van de vlaschaard een takje gewijde palm te steken.
J. Hugelier-Gezelle
| |
Waarom de vissers zelden of nooit rijk worden Een vertelsel van Ons Heer en Sinte Pieter
Een spreekwoord onder de oude vissers zegt: ‘Al dat van achter den duine komt, 't hoopt wel, maar't en knoopt niet’. Anders gezegd: Zelden of nooit ziet men vissers rijk worden.
Hoe dat komt? Omstreeks 1910 werd door een Blankenbergenaar de volgende legende opgetekend; zijn zegsman was een oude visser.
Dat komt omdat Sint - Pieter aan Ons Here voor de vissers niets anders gevraagd heeft dan rampe en rooi. Sint Pieter was maar een truntebaas. Ik ben van flauwen stam en visserskind geboren, zei hij. Als hij niets en vangde hij krees (weende), en als hij veel vangde hij krees dan omdat zijn net scheurde.
Dat belette niet dat hij handig was. Als zijn net scheurde, die keer van de wonderbare visvangste, wel, hij verloor daarbij geen enen vis. Een schelvis die wegsprong. Petrus greep hem met de hand: Hier-zie gij schelm! zei hij. En sedertdien draagt de schelvis twee zwarte plekjes op de rug, dat is van de knepe van Petrus' vingers.
| |
| |
In de oude tijden konden de vissen spreken, de muile van de tong staat er scheef van. De rogge zei:
'k hebbe ogen op m'n rik.
Zei de visser nog: Met de vis moet ge geen kompassie hebben, de vis heeft ook geen kompassie gehad met Onze Lieven Here, hij zwom en speelde in de Jordane terwijlen dat Ons Here aan 't kruis hing.
- Over de benoeming van ‘schelvis’, zie V. De Meyere, De Vlaamsche Vertelselschat IV blz. 94 en 262.
C.B.
| |
De Cathrijntjes en andere meisjespatronaten te Kortrijk in 1895
Uit de Gelegenheidsverzen van Guido Gezelle zijn de Cathrijntjes goed bekend. Dit meisjespatronaat werd gehouden in het klooster van de Bersacques-poorte (Zusters van Liefde, gesticht door Goethals), palend aan de .L. Vrouwkerk.
In 1895 waren er zeven meisjespatronaten in Kortrijk. De officiële lijst ervan laten we hier volgen, naar het (franstalige) handboekje van de toenmalige armmeesters.
| |
Patronages pour jeunes filles.
1. | Patronage Sainte-Godelieve, pour filles de la paroisse Saint-Martin, au couvent Amerlinck; admissions depuis la première communion; réunion le dimanche de 5½ à 8 heures. Dir. M. L'abbé Vermeulen, vicaire de la paroisse. |
2. | Patronage Sainte-Anne, au Béguinage.
Patronage pour filles de fabrique; toutes doivent rester à la grand-messe, à la suite de laquelle il leur est donné classe jusqu'à midi. Dir. M. l'abbé Fonteyne, vicaire de Saint-Martin. |
3. | Patronage des soeurs Paulines, rue de Groeninghe.
Patronage pour filles. Dir. M. l'abbé De Quidt, vicaire de Notre-Dame, réunion le dimanche soir, de 6 à 8 heures.
[N.B. Dit patronaat was exclusief voorbehouden aan de ‘jeunes filles de la petite bourgeoisie’ die ingeschreven waren in de Maria-Congregatie van de Zusters Paulinen]. |
4. | Patronage Sainte-Cathérine, chez les soeurs de Charité, rue de Groeninghe [Bersacques-Poort].
Pour filles de la fabrique Goethals; réunions, le dimanche, de 6 à 8 heures. Directeur, M. l'abbé Gezelle. |
5. | Patronage Sainte-Germaine, à l'ancienne chapelle des Capucins.
Patronage pour jeunes filles travaillant dans les fabriques ou les ateliers; réunions, le dimanche, de 6 à 8 heures. Dir. M. l'abbé Calmeyn, vicaire de la paroisse. |
6. | Patronage de la paroisse Saint-Eloi, au couvent de Puits-Saint-Jean. [Sint-Jansput, Overleie; klooster verplaatst in 1910].
Pour jeunes filles; deux sections; réunions le dimanche, à 5½ du soir. Dir. M. l'abbé Bruloot, professeur au Collège. |
7. | Patronage Sainte-Philomène, à la chapelle des congrégations, place d'Armes. [Heden Rooseveltplein; kapel verdwenen].
Pour ouvrières de fabrique ou d'atelier, qui ne font point partie d'autres congrégations, âgées de 15 ans au moins; réunions le dimanche, à 4 heures. Dir. le R.P. Poppe [S.J.]. |
- Uit: Vade-Mecum du Visiteur des Pauvres à Courtrai, publié par
| |
| |
le Comité d'information des Oeuvres charitables de Courtrai. Kortrijk, drukkerij Ed. Nuytten-Woutermaertens, 1895. (Patronaten blz. 14-15).
In de volksmond waren vooral de Germana (nr. 4) en Bersacques-Poorte, alias de Cathrijntjes (nr. 5) bekend met een eigen naam als ‘patronage’ of ‘avondschole’.
C.B.
| |
Sint Gregorius eierliedje
De vraag door L. Devloo gesteld in zijn mededeling over het ‘misdienaars-ophaallied’ van Meester Deseure van Ramskapelle is heel klaarziende gesteld: een eierliedje voor de Goede Week (van weleer) of voor het feest van Sint-Gregorius, patroon van de schoolkinderen?
Meester Deseure blijkt immers een tekst te hebben gekend van het ‘Sint Gregorius Eierliedje’, in 1860 door Gezelle opgetekend ‘naar een volkslied, dat hij van zijn grootmoeder leerde’. Zo zegt een voetnoot van Prof. F. Baur in de derde druk (Amsterdam z.d.) van Gelegenheidspoëzie, blz. 580-582.
Het Eierliedje 1860 telt 4 strofen. De eerste strofe is nagenoeg letterlijk de eerste strofe van Meester Deseure, die ook in de tweede en de Vierde stroof enkele verzen aan Gezelles versie ontleent. Konzi, konza... is de slotregel van ieder strofe.
Meester Deseure († 1936) kan die Gezelle-versie hebben gekend uit een van de twee eerste uitgaven van de Gelegenheidsgedichten die vóór 1930 verschenen zijn. Hij kan ook de versie uit Rond den Heerd II, 1867, blz. 115 hebben gekend, een variante van Gezelle zelf.
Remi Ghesquiere heeft geen eierliedje van Gregorius in zijn ‘300 spelen met zang’ (Gent 1905) opgetekend.
E.N.
| |
Upper-boene - Neer-boene
De kroniekschrijver van Duinkerke gebruikt in 1588 de namen Boulogne en Boene op eigenaardige wijze door elkaar in de volgende tekst: ‘Ten selven tyde continueerden de Inghelschen daeghelicks te commen tot Boulongne met alderande provisie, de welcke terstont ghelost uutten schepen ende met carretten ghevoert in Upper-Boene, danof den capitein hem somwils was vindende in Neer-Boene ende up de havene. Nemaer en toufde daer niet zeer langhe, treckende anderwaerf naer de hooghe stadt’. (Kronijk, blz. 686).
De Flou (Wdb. Top. II 501-502) kent de benamingen van de boven- en benedenstad alleen uit de lat. vormen Bononia superior -Bononia inferior, voorkomend in het werk van de historicus J. Malbrancq (De Morinis I; Doornik 1639); in een nota benadrukt De Flou dat die latijnse vormen ‘onhistorisch blijven’. Nieuw latijn mogen ze zijn, doch uit de bovenstaande tekst van de kroniekschrijver van Duinkerke blijkt dat Upper-Boene en Neer-Boene in 1588 (en vroeger) wel degelijk in de volksmond leefden, en bekend zijn geweest aan Malbrancq, die ze in 't latijn heeft overgezet.
E.N.
|
|