Biekorf. Jaargang 73
(1972)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Armen- en ziekenzorg te Woumen in de 17e en 18e eeuwAan de hand van de dis-, kerk- en prochierekeningen is het mogelijk een vrij nauwkeurig overzicht op te stellen van de steun die in de 17e en 18e eeuw werd verleend aan armen en zieken te Woumen, een ‘prochie’ in het Brugsche Vrije. De hoofdlast van deze steunverlening kwam neer op de Dis - openbare onderstand of armbestuur - die uit verschillende bronnen over inkomsten beschikte om de nood van armen en zieken te bestrijden. | |
Inkomsten van de disIn 1686 boekte de dismeester een inkomen van 1280 p. 10 s. 16 gr. waarvan 1035 p. 1 s. 7 gr. uit ‘lantspachten’. De dis was in en buiten Woumen eigenaar van 96 gemeten, 2 lijnen en 70 roeden waarvan 4 lijnen elst of bos en 12 gemeten 138 roeden maaigras. Daarenboven bezat het Woumens armbestuur nog 11 huizen o.a. een vierwoonste genaamd ‘den cleenen wulf’ en de herbergen Het Schaeck en De Croone, beiden ‘op de platse’. Tot het vaste inkomen van de dis behoorde verder de ‘ontfanck van cooren, eyeren ende pennynckrenten’. In 1686 noteert ‘coster ende schoolmeester’ Jacob Lechat ‘uytten naeme van Frans fs Jan van Eislande gecooren dischmeester’ een ontvangst van 650 eieren, 8 1/2 spint evene, 1 spint tarwe, 9 achtendelen rogge en 65 p. 13 s. als ‘pennynck renten’. In latere jaren werden eieren en graan niet meer in natura geleverd maar in specie betaald. Als ‘extraordinairen ontfanck’ werd jaarlijks opgetekend de opbrengst van de ‘schaele van devotie’, van de ‘bussen van de aermen’ en van de ‘besproken godtspennynghen’. In 1669 werd door dismeester Daniel van Elslande ‘ommeghehaelt in de kercke’ 71 pond. In 1686 bracht de armenschaal 127 p. 3 s. 11 gr. op. Van 1700 tot 1750 schommelde de jaarlijkse opbrengst van de kollekte voor de armen om de 10 pond, van 1750 tot 1790 lag de ontvangst tussen 16 en 30 pond. Minder gul waren de Woumenaren voor de ‘bussen van de aermen’ in de herbergen: Het Schaeck, Den Hert, De Croone en In den Wulf (1715-1725), alle vier gelegen ‘op de platse’, De Hoorne of De Roone (1669-1791) op de Rone- of Kasteelhoek, Het Meulenhuys (1715-1791) op de Sint-Pieterswijk, In den Groten Wulf (1669-1746) (waarschijnlijk op de Platse) en Den Spriet (1767-1769) op Jonkershove. In 1669 bracht de lichting van de herbergbussen 9 p. 7 s. op. Tot 1791 wordt zonder onderbreking deze bron van inkomsten in de disrekeningen vermeld maar de Woumense herbergbezoekers spaarden op hun verteer zelden meer dan twee pond per jaar uit voor de armen. Tijdens een jubeljaar werd door de dismeester een ‘busse van charitate’ geplaatst in de kerk. In 1723-1724 bracht die bus 2 pond op, in 1731 3 p. 1 s. 11 gr., in 1751 16 s. 4 gr. | |
[pagina 76]
| |
Tot de ‘extraordinairen ontfanck’ behoren ook de ‘besproken godtspennynghen’ - 1 stuiver te ponde - bij vendities door de stockhouder. Het gebruik wordt reeds in 1686 in de disrekening als ingeburgerd vermeld. De opbrengst was vanzelfsprekend afhankelijk van het aantal en de omvang van de vendities gehouden binnen de gemeente. In 1702-1703 bedroeg de ontvangst 43 p. 7 s., in 1717-1718 6 p. 6 s. 9 gr. In 1754 ontving de dismeester 15 p. 11 s. 4 gr. van Sieur Joannes Jacobus van Iwaede over de ‘besproken godtspennynghen’ van de vendities gehouden met den stocke binnen de prochie van Woumen van den 23e maarte 1752 tot den 26e february 1754’. In 1774 schonk Sieur loannes van Iwaede, stockhouder van Woumen ende Eessen ambachten, 21 p. 16 s. en 1 gr. aan ‘besproken godtspennynghen’ van vendities te Woumen gehouden van 28 mei 1771 tot 26 juni 1773. Het volgend jaar ontving de dismeester van de weduwe van J. van Iwaede 17 p. 4 s. 2 gr. van de vendities gehouden van 5 juli 1773 tot 12 september 1774 en daarbij aansluitend 4 p. 18 s. 2 gr. van Sieur Maximiliaan Emmanuel Schottey, stockhouder van Woumen ambacht, van vendities gehouden van 13 december 1774 tot 3 juli 1775. Bij verpachting van kerkelijke tienden en dis- of kerkgoederen werd insgelijks een ‘besproken godtspennyngh’ aan de armen afgestaan. Aldus werd in 1717-1718 een ontvangst geboekt van 1 schelling ‘van den heer ontfangher van de abdie van St. Jan (Ieper) over godtspennynghen inde verpachtynghe van de thiende...’ In 1723 ontvangt de dis 5 p. 19 s. 2 gr. ‘aen besproken godtspennynghen uit verpachten vande maeygarsen desen disch en de kercke competerende’. In 1725 werden 2 schellingen godtspennynghen geïnd bij het verpachten van de hofstede van Jacob Lagache. In de disrekening van 1730 en 1731 staan respectievelijk 2 p. 3 s. 10 gr. en 4 p. 12 s. 9 gr. ingeschreven ‘over het besproken gereet van eenen stuiver te ponde parisis inde verpachtynghe vande maeygarsen desen disch competerende’. Herhaaldelijk worden ‘besproken godtspennynghen’ genoteerd bij de verkoop van de ‘taillie ende boomen in de bossen van Jonckershove’: in 1765 8 s. 10 gr. van Sieur Servatius Comyn tot Langhemarcq agent over de goederen van den heere van Jonckershove; 2 p. 2 s. gr. van dezelfde ‘stockhouder ende greffier van Langhemarcq’ van verkoop van taille en bomen tussen 23 december 1768 en 3 april 1772; 19 p. 4 s. 7 gr. van Sieur Emmanuel Mahieu, stockhouder van Woumen ambacht, van 18 oktober 1767 tot juni 1769. | |
Veelzijdige steunverleningUit de inkomsten van de dis werd aan armen en zieken van de ‘prochie’ steun verleend onder de vorm van voedsel, drank, klederen, brandstof en geneesmiddelen. Soms werden de rekening van geneesheer en apoteker, de huishuur en zelfs de begrafenisonkosten door het armbestuur betaald. Met Pasen en Pinksteren werden eieren aan de ‘disgenoten’ uitgedeeld: 650 in 1687, 575 in 1702 en 1703. Op kosten van het armbestuur werd door de molenaars meel en | |
[pagina 77]
| |
door de bakkers brood aan de armen geleverd. In 1771, 1772 en 1773 betaalde Jacob Callewaert ‘dischmeester ende ontfangher van de disschegoederen der prochie van Woumen’ 80 p. 15 s. en 18 gr. aan de molenaars voor levering van ‘roggemeel en ander meel aen de dischgenoten’: aan Pieter van Lerberghe, molenaar op de Jonkershovemolen, 48 p. 5 gr. courant; aan Jacob Hemelsoen, molenaar op de Roonemolen, 1 p. 9 s. 10 gr.; aan Karel Wulleput, molenaar op de Platsemolen, 4 p. 6 s. 7 gr.; aan Jan de Busschere, molenaar op de St.-Pietersmolen, 17 p. 5 s. 8 gr.; aan Jacob de Necker, molenaar te Klerken, 3 p. 2 s. 4 gr.; aan Pieter Wullepit, molenaar te Esen, 6 p. 13 s. 4 gr. Brooddeling aan de armen was een vast gebruik bij begrafenissen van voorname en rijke personen en na gefundeerde jaargetijden waarmee dis en kerk belast waren. Voor het jaargetijde van pastoor Van Ravenbrouck in 1721 werd ‘een halve sack rugghe ghebacken in broodt’ voor de armen. Heer ende Meester Theodoor van Craeyelynghe, pastoor van Woumen (1748-1769), schonk aan de dis 60 pond wisselgeld met de last ‘jaerlicx te doen celebreren een syngende misse met uytdeilinge van broot aen den aermen’. Voor de jaren 1784 en 1785 gaf de dis 6 p. 12 s. 5 gr. uit ‘voor de leverynghe van brood tot decken den disch in de jaergetyden waermede den selven jaerlicx belast is’. Vanaf 1775 werd jaarlijks op de laatste dag van het oktaaf van Allerzielen in de kerk van Woumen een brooduitdeling gehouden. Regina Francisca Wulleput, weduwe van Pieter Alexander Amery ‘in syn leven kerckmeester’ schrijft in de kerkrekening 18 schellingen groten in, betaald aan Frans Jole ‘backer ter deser prochie’ voor levering van 36 tarwebroden ‘ten advenante van ses grooten ider tot decken van den disch inde meergeseyde syngende misse’. Aan dezelfde bakker wordt in 1796 door Francois van Gilluwe als ‘kerkmeester ende ontfanger der Goederen de Kercke der commune van Woumen competerende’ betaald ‘over gedaene leverynge volgens fondatie van drij en tseventigh brooden den lesten dag der octave der zielen’ ‘Het ordinaire vet swyn dat jaerlicx van oude tyden plachte uijtgedeelt te worden opde taeffel vande aermen opden kersdach, en is dit jaer 1687 niet gedeelt geweest’. Over dit oud gebruik waarop deze tekst zinspeelt, wordt in latere disrekeningen niet meer gesproken. Levering en betaling van ‘winckelwaere’, lijnwaad, kleren en schoenen is een vaste post op alle disrekeningen. In 1669 betaalde het arbestuur 49 p. 7 s. groten aan Jan van Provyn voor ‘coop van lynwaet, hemden, broucx, cousen’... In 1722 werd 31 p. 9 s.. groten uitgegeven voor klederen aan de armen van de prochie. Voor de jaren 1734 en 1735 is de dis 31 p. 15 s. 5 gr. schuldig aan Mary Joanna Vermeersch tot Dixmuyde over de leverynge van diversche stoffen, lynwaet ende coussen’. Pieter Wouterman ‘cleermaecker tot Woumen’ ontvangt 15 p. 3 s. groten courant ‘over naeyen voor een entwyntigh menagien van desen disch gealiementeerd voor twee jaeren sydert prima meye 1784 tot den eersten meye 1786’. De schoenmaker is een trouwe klant in de disrekeningen waar | |
[pagina 78]
| |
de betaling geboekt staat van levering en herstelling van schoenen van disgenoten. Gratis bezorgen van ‘groot ende cleen bier aen de aermen’ komt slechts een paar keer voor in de disrekeningen maar ‘fransche brandewyn tot cureren’ wordt herhaaldelijk verstrekt, waarschijnlijk op doktersadvies. Aan Pieter Wulleput, weerd in Den Hert, werd 4 s. 6 gr. betaald ‘over de leverynghe van franschen brandewyn tot de ghenesijnghe vande quetsuren vande dischgenooten van desen disch’ van 1 januari 1751 tot 31 december 1752. | |
DoktersrekeningenMeer dan zo'n peulschilletje zijn echter de doktersrekeningen die jaarlijks moeten worden vereffend. Jan Baptist Metersys, chirurgyn tot Woumen, ontvangt de vrij hoge som van 135 p. 15 s. ‘over ghecurreert thebben diversche aerme lieden deser prochie met leverynghe van medecijnen’ van 1 mei 1703 tot en met 29 april 1704. Later wordt hem een jaarlijks vast ‘pensioen’ uitgekeerd ‘over ghecurreert te hebben alle de aerme persoonen van desen disch gheassisteert’. In 1718 bedroeg dit ‘pensioen’ 6 pond groten volgens akkoord gesloten tussen J.M. Metersys en de hoofdman en pointers van Woumen ‘ter bijwesen van den heere pastoor’. Terloops noteren we hier even het pensioen betaald aan latere geneesheren: Frans Blommaert ontvangt 3 p. groten in 1734, Joannes Contant 3 p. groten in 1740, Cosmas Damianus Mortier 5 p. groten in 1741, Frans van Troyen 3 p. 10 s. groten in 1742, Louis Legrou 4 p. 10 s. groten in 1745, Jan Reynaert 4 p. 10 s. groten in 1749, Jacob Celen 12 p. groten over twee jaar ‘verschenen den lesten april 1776’. De dismeesters noteren zorgvuldig de vergoeding uitbetaald aan geneesheren van Diksmuide, Klerken, Merkem en andere gemeenten die ‘dischgenooten’ van Woumen hebben behandeld en even stipt de rekening van de ‘apotequer binnen Dixmuyde’ die medicamenten heeft geleverd aan de armen van de prochie. Speciale behandeling wordt afzonderlijk vermeid met het verschuldigde ereloon. Jan Barbary ontvangt 7 groten ‘over genesen thebben vande crowagie (schurft) Anna Touzy dischghenoot’ (disrekeningen 1741-1742). Aan Jacob Desmadril ‘meester cherurgien tot dixmuyde’ wordt 10 s. 6 gr. betaald voor de behandeling van een beenwonde van Jan van Hove. Dezelfde geneesheer ontvangt 5 p. 4 s. 2 gr. ‘over ghecurreert te hebben het been van Joseph De Clercq van een ulcus pagademum’ (Disrek. 1771-1772). In 1779 wordt betaald aan sieur Pieter de Jaeger, operateur alsdan tot Dixmuyde de somme van 4 p. 7 s. 1 gr. dit over het genesen van een dischgenote met naeme Peter Declercq van een haesemont ten jaere 1779’. Aan E. Janseune ‘herbergist in de herberge den helm tot dixmuyde’ wordt 2 p. 3 s. 6 gr. courant betaald ‘dit over houdenisse ende tafelcosten vanden voorseyden Pieter Declercq aldaer geweest ten tydt synder genesynghe’. De dis kende ook een vergoeding toe aan geburen of andere vrijwillige ziekenverplegers voor verzorging van arme zieken en voor | |
[pagina 79]
| |
bijstand ‘in doodtsieckte’. Voor een dag verpleging werd in 1741 6 groten betaald, voor het afleggen van een dode 5 schelling. Vaak kwam ook de begrafenis van arme mensen op rekening van het armbestuur: het maken van de doodskist, het delven van het graf. de lijkdienst, ‘het offerwasch’ inbegrepen. | |
Gezworen vroedvrouwenIn 1753 komt voor het eerst in de disrekeningen een betaling voor van een vroedvrouw. ‘Vironica Joanna Defever gheswooren vroedevrouwe’ ontvangt 7 schellingen groten ‘over ontfanghen thebben het kyndt vande weduwe guille Igodt dischghenoot.. ende over hetselve kyndt ghebracht hebbende ten doope’... Vanaf 1775 wordt de gemeente jaarlijks een som van 3 pond groten courant betaald aan de ‘gheswooren vroedvrouwe s'lants van den vryen en residerende ter deser prochie in consideratie van haere ghedaene diensten omtrent de aerme ende behoeftige persoonen ter deser prochie die sy gratis is bedienende’. Van 1775 tot 1791 vervulde Rosa Ampe, huysvrouwe van Abraam Bouttry, de funktie van vroedvrouw te Woumen. | |
Turf (daerynck) voor de armenLevering van brandhout aan de armen staat geregeld geboekt in de disrekeningen, vaak samen met andere uitgaven. In 1669 werden 1830 amelosen (takkenbossen) uitgedeeld, in 1702-1703 gaan 20 fagoten (bussels) hout naar de zieken. Dering (turf) wordt voor het eerst vermeld in 1779. Dismeester Pieter Jacobus Amery schrijft: ‘Den rendant geeft te kennen hoe dat hij met voorwete ende kennisse van mijne Edele heeren vanden collegie slandts vanden Vryen ten voorleden jaere 1779 heeft doen steken op eene partie disschelandt van desen disch den nomber van vierentwyntigh duyst brocken daerynck, van welcke hij heeft gedistribueert aen de aerme menagien van desen disch tot den nomber van achthien duyst een hondert brocken ende het overschot heeft hij vercocht... tot twee schellynghen het hondert om daerdoor enigsynts te connen vynden den omcost van het steken...’ (samen 5900 brokken voor 5.18.0 gr.). In 1780 en 1781 werd eveneens ‘eene groote nomber van daerynck voor de aerme menagien ende dischgenoten’ gestoken. ‘Het overschot datter niet noodigh en was is verkocht... tot elf stuyvers het hondert...’ en bracht 18 p. 16 s. 2 gr. op. In 1784 betaalde de dismeester ‘aen Francois de Swarte de somme van 11 p. 18 s. 8 gr. dit over arbeyt in het steken van den daerynck ten dienste van desen disch midtsgaeders het hopen en besorgen van drie en dertigh duyst daerynge alles ten dienste van den disch ten jaere 1784’. In het zelfde jaar betaalde dismeester Pieter Syoen aan Alexander Deraet 5 p. 15 s. 8 gr. en aan Hubertus Claeys 7 p. 1 s. 6 gr. ‘over arbeyt van steken van daerynck ten prouffyte van desen disch’. Ook de volgende jaren werd ‘daerynck’ uitgedeeld aan de armen en het overschot verkocht ten voordele van het armbestuur. | |
[pagina 80]
| |
HuishuurNaast de vrij hoge uitgaven voor geneeskundige verzorging, voor levensmiddelen, kleding en brandstof, moet ook de huishuur van sommige behoeftigen op de disrekeningen worden geschreven. Het aantal armen en zieken dat zijn toevlucht nam tot het armbestuur vertoont vrij grote schommelingen. In 1749 en 1750 werd aan 48 personen 88 p. 12 s. 7 gr. uitgedeeld in de vorm van voedsel, kleren en brandstof; in 1771 en 1772 ontvingen 81 personen steun van de dis voor een bedrag van 361 p. 8 s. 11 gr. In 1783 en 1784 gaf de dismeester 272 p. 2 s. 5 gr. uit voor hulp aan 59 armen en zieken. | |
Publique bestedyngheEen zware post waren de jaarlijkse uitgaven voor de ‘taefelcosten ende houdenisse van de aerme kynderen als andere besteedt ende gheassisteert by den disch’. Het gaat hier over arme kinderen, veelal weeskinderen, vaak ‘disschekynderen’ genoemd, verder over ouden van dagen en zieken die volledig ten laste vallen van het armbestuur. De disrekening van 1669 boekt een uitgave van 323 pond voor het onderhoud van 9 kinderen en 2 volwassenen. In 1686 wordt 400 p. 4 s. uitgegeven voor 10 kinderen onder wie een vondeling (van wie de naam niet wordt vermeld) en 6 volwassenen. In de disrekening van 1702-1703 stijgen de uitgaven tot 987 p. 7 s. voor het onderhoud van 14 kinderen en 5 volwassenen. Deze kinderen, ouden van dagen of zieken worden dikwijls in een gezin opgenomen tegen een jaarlijkse vergoeding volgens een overeenkomst gesloten met de dismeester, met de pastoor of met beide. Waarschijnlijk om de kosten te drukken en om misbruiken tegen te gaan worden vanaf 1712 deze kinderen, zieken en ouden van dagen jaarlijks in de maand april bij ‘publique bestedynghe’ in een herberg toevertrouwd aan de minstbiedende. Dat jaar worden aldus 9 kinderen en 6 volwassenen ‘uitbesteed’ in verschillende gezinnen. Door pastoor Theodoor van Craeyelynghe en dismeester Guilliaeme De Coene werd voor de ‘bestedynghe’ in 1765 een reglement opgesteld dat rechten en plichten van de verschillende partijen bepaaldeGa naar voetnoot(1). Op 28 april van dat jaar werden 5 kinderen, een blinde vrouw en een oude man ‘uitbesteed’ voor 18 p. 10 s. Een jongen van 16 jaar wordt aangenomen ‘voor de cost’. In 1776 werden 6 kinderen en 2 volwassenen uitbesteed, in 1780 2 kinderen en 2 volwassenen, in 1791 6 kinderen en 6 volwassenen. | |
Het aandeel van de ‘prochie’De disrekening van 1790-1791 weerspiegelt de drukkende armoede in ‘de prochie van Woumen’. Voor het ‘besteeden van kynderen, | |
[pagina 81]
| |
koopen van cleederen ende alle andere aliementatien’ werd 348 p. 7 s. en 6 gr. uitgegeven als steun aan 64 huisgezinnen. Om het budget in evenwicht te houden, moet de gemeente een som van 50 pond bijpassen. In de prochierekenynghe van 1791-1792 schrijft Sigismundus Blomme als prochieschrijver: ‘Voorts wort alhier gebracht voor staenden commer de somme van 50.0.0 gr. dienende tot secours van de betaelynghe ende verschotten van den disch door den ontfanger ofte dischmeester gedaen’... De ‘prochie’ kwam verder nog op verschillende wijze tussen in de zorg voor armen en zieken. Hierboven werd er tenloops reeds op gewezen dat de gemeente een ‘pensioen’ betaalde aan de vroedvrouw voor haar gratis hulpverlening aan behoeftigen. Aan de hoofdman werd jaarlijks een bedrag van ten hoogste 6 pond terugbetaald ‘wegens verschot van gelde bij incoop van wulle ende lynnen goederen voor de aerme persoonen die dese prochie is alliementerende’. Veel zwaarder woog op het budget van de gemeente de ‘remysen aen insolvente persoonen’ die ‘omme hunne armoede’ niet in staat waren hun belasting te betalen. In 1699 bleven 56 personen in gebreke, in 1719 74 onder wie er 20 werden ‘uitverkocht’ in venditie. In 1752 bleven 103 personen in het krijt staan voor een bedrag van 1241 p. 18 s. 2 groten. Na 1754 wordt de lijst van de ‘remysen’ steeds korter zodat van 1759 tot 1788 jaarlijks niet meer dan 10 tot 15 ‘insolvente personen’ worden vermeld, veelal ‘dischgenooten’. | |
Zorg voor krankzinnigenVanaf 1731 keert in de prochierekeningen jaarlijks een uitgave terug voor het onderhoud van krankzinnigen. Driemaal wordt, met voorkennis van het ‘Collegie van den Vryen’, een geesteszieke ter verpleging toevertrouwd aan het ‘sothuys ofte crancksinnighenhuys’ te Brugge: Theodoor Wulleput, van 1749 tot 1756; de weduwe van Joannes Van den Abeele, van 1778 tot 1783; Marie Dumortier, huisvrouw van Jacob Tant, geboren te Klerken, alleen in 1781. Voor eerstgenoemde werd 26 p. 4 s. per jaar betaald, voor de tweede 22.12.0 p. in 1778, voor de laatste 23 p. 2 s. Dit kostgeld in Brugge lag vrij hoog. Was dit de reden om Theodoor Wulleput in 1757 op te nemen op de lijst van de ‘imbecile’ van de prochie die in ‘publique aenbestedynghe’ in een herberg door hoofdman en pointers aan de minstbiedende werden uitbesteed? Joannes Jonckheere vroeg slechts 16 p. gr. voor een jaar onderhoud van voornoemde Wulleput. Aan Joseph Chevalier werd in 1786 11 pond groten betaald ‘over onderhoudt, cleedynghe ende tafelcosten’ voor de weduwe van Joannes Van den Abeele. De toewijzing door ‘publique aenbestedynghe’ viel dus voor de prochie heel wat goedkoper uit dan de verblijfkosten in het krankzinnigenhuis te Brugge. Aanvankelijk zorgde de prochie zelf voor ‘incoop van cleeren’ en voor het vereffenen van eventuele doktersrekeningen maar na 1751 is de gebruikelijke formule in de prochierekening ‘... een jaer houdenesse ende taefelcosten mitsgaeders cleedynghe’... | |
[pagina 82]
| |
Bij de ‘publique aenbestedynghe’ schommelt het bedrag gewoonlijk tussen 3 p. 5 s. en 12 p. per jaar. Uiteraard zullen de toestand van de zieke en de zorgen die hij vereiste wel hebben meegespeeld in het bedingen van de som. In 1769 betaalde de prochie slechts 7 p. 6 s. voor een ‘crancksinnighe dochter Catheline De Vos’ die drie maanden onderhouden werd door de weduwe van Joseph De Vos voor 1 p. 16 s. groten en een jaar door J.B. Debouver voor 5 p. 10 s. gr. In 1780-1781 kostte het onderhoud van vijf krankzinnigen de gemeente echter 51 p. 10 s. groten, waarin begrepen zijn de 20 pond groten betaald aan het krankzinnigenhuis te Brugge voor een jaar onderhoud van de weduwe van Joannes Van den Abeele. | |
VondelingenMinder zwaar viel de prochie de zorg voor kinderen die te vondeling werden gelegd. In de prochierekeningen van Woumen komen 7 gevallen voor tussen 1745 en 1792. De tijd wanneer en de plaats waar het kind werd gevonden worden nauwkeurig aangeduid: 1. ‘een kynt te vondelynghe ghebracht op 24 october 1741 voor de deure van de huysinge van joos de vos... genaemt marie josepha van der vonck...’ 2. ‘... het vondelynck kyndt met name anna clara van der banck... te vondelynghe ghebracht voor de kerckdeure op 26 april 1773...’ 3. ‘een kynt te vondelynghe ghebracht in den nacht tusschen den 12 ende 13 october 1752 in een peerdencrabbe staende voor d'herbergbe de roone...’ 4. ‘.. over houdenesse van een vondelinck kindt ten tijdt van seven maenden en achtthien daegen...’ (prochierekening van 1756 - naam niet vermeld). 5. ‘... een vonderlynck kint met naeme porphyrius didacus van de wortel te vondelynghe gheleyt in den nacht tussen den 16en en 17en juny 1763 voor de achterdeure van de woonstede bewoont by Joannes van dijcke op de groote platse...’ 6. ‘... een vondelinck kindt met naeme Regina Eenaame te vondelynghe ghebracht aen het huys van Joannes Ampe staende langst de heerestraete op den 25e juny 1764...’ 7. ‘... een vondelyngh kyndt met naeme mary francisca Eecke ten vondelynghe gebracht op de 25e september 1787...’ Op een ‘te dien effecte ghehouden publique aenbestedynghe’ in een herberg worden de vondelingen jaarlijks toevertrouwd aan de minstbiedende. De uitgekeerde vergoeding ligt tussen 1 p. 16 s. 8 gr. en 7 p. 10 s. voor een jaar ‘houdenisse ende aliementatie met last van lynwaert’. In de prochierekening van 1749-1750 lezen we dat de Weduwe van Ambroos de Poortere gratis de voldelinge Anna Clara van den Brouck opneemt ‘behoudens betaling door de prochie van de cleedynghe’. | |
PestmissenVanaf 1775 wordt in de prochierekeningen een jaarlijkse uitgave geboekt voor het laten celebreren van pestmissen, aanvankelijk drie, | |
[pagina 83]
| |
na 1788 vijf. Welke de aanleiding is geweest tot het invoeren van die pestmissen wordt nergens opgegeven. Werden mens of dier in die tijd bedreigd door besmettelijke ziekte? Of vond men het geraadzaam zich tegen een mogelijke besmetting te vrijwaren door tijdig de hemel geweld aan te doen? Blijkbaar staan die pestmissen in verband met de alsdan dreigende veeplaag. In 1789 ontving pastoor Jacobus Franciscus Leboucq, 1 p. 5 s. groten courant voor het celebreren van de vijf pestmissen. ‘Aan heer ende meester J.L. Vermeersch onderpastoor deser prochie’ wordt 12 s. 6 gr. betaald ‘over zijne assistentie’ en eenzelfde som aan Sigismundus Blomme ‘coster deser prochie’ ‘over het helpen singen’ van de vijf pestmissen. De klokluider ontvangt 4 s. 2 gr. voor het luiden van de klok. J. Vlamynck M.S.C. |
|