Eerbaarheid
Kleinzoon was met zijn verloofde op bezoek bij grootvader, een soliede tachtiger. Het meisje was welgekomen, ze mochten blijven, 't kwam op geen dag. Tegen de avond zei grootvader tegen kleinzoon: ‘'t Is geschikt voor bij tante Alida’. Hij wilde zeggen: om te logeren. Tante Alida woont aan de overkant van de prochie, en ‘'t jonk’ was daar welgekomen. Zei grootvader: ‘Je verstaat, jongen, we zijn wijlder mensen van den eerbaarheid, 'k en hè nie'geern dat ze achter m'n gat zou'n klappen, je verstaat, 'n mens moet eerbaar blijven. Als we wijlder naar den outaar gingen, we waren alle twee nog eerbaar’.
Grootvader legt zijn fundamentele waardering voor de mensen waarmede hij omgaat (in zakenleven en anders) in de term ‘mensen van den eerbaarheid’ (steeds den eerbaarheid). Dat zijn ‘mensen die al hun plichten doen, treffelijk zijn, leven lijk of dat je moet leven, niet nevens de schreve lopen’.
A.H. Oudenburg