Biekorf. Jaargang 72
(1971)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 381]
| |
De heerlijkheid komen in 1470Jean-Marie Duvosquel, Un document d'histoire rurale: Le dénombrement de la seigneurie de Comines (1470). Uitgave Nr 29 van het Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, Leuven en GentGa naar voetnoot(1).Er is de laatste jaren veel geschreven over hedendaagse, ja, recente geschiedenis. Het is dan ook met genoegen dat we een jong historikus naar de oudere tijden zien teruggrijpen en ons de beschrijving en publikatie bezorgen van een grote Vlaamse heerlijkheid uit de Leiestreek, zo veel te meer dat het risiko bestaat dat welhaast de streken Komen en Moeskroen tot de Henegouwse geschiedschrijving gaan behoren. Dat dit niet denkbeeldig is zien we door de maatregel die onlangs werd genomen om de dokumenten over de geschiedenis van deze streken te lichten uit het natuurlijk gegroeide verband van hun vroegere fondsen in de Rijksarchiefdepots van Brugge, Kortrijk en Gent, om er het depot van Doornik mede te stofferen. Dergelijke (vanuit wetenschappelijk-geschiedkundig oogpunt gezien) nogal krasse maatregel kan alleen maar genomen zijn op grond van een specieuze en maar al te doorzichtige interpretatie van een of andere absurde archiefreglementtekst.
Bij al de beslommeringen van zijn verdere studies en andere zware taken, vindt Schr. nog de tijd om zich, beperkt maar dan toch regelmatig, bezig te houden met de geschiedenis van zijn grond van oorsprong. De vruchten daarvan zijn reeds merkbaar, zij het tot nog toe meer op het plaatselijke vlak. Zijn laatste werk brengt ons nu een streng wetenschappelijke publikatie van de tekst van een denombrement van de heerlijkheid Komen in 1470, samen met een twintigtal bladzijden inleiding, waarvan acht gewijd zijn aan het nog steeds duistere en delikaat probleem van de oude oppervlakte- en graanmaten die in gebruik waren in de verschillende delen van de besproken heerlijkheid. De heerlijkheid Komen, gelegen aan beide zijden van de Leie, hoofdzakelijk in de kasselrijen Ieper en Rijsel, was als één en het zelfde leen gehouden van het grafelijk leenhof, de Zaal van Rijsel. Er waren echter ook lenen en achterlenen in de kasselrij Kortrijk, in Belle-Ambacht, in Brugge en in het Brugse Vrije, maar dan in veel mindere mate. Zoals in elke heerlijkheid van enig belang waren er heerlijke rechten, leenbodem of foncier, cijns- en rentegeldende landen, lenen en achterlenen. Het hele gebied wordt door Schr. gesteld op ongeveer 5000 ha., zegge vijftig vierkante kilometer. En dit is dan, in omvang wel niet de grootste, toch één van de grote Vlaamse heerlijkheden. De bevolking (stad en buiten) in die tijd raamt Schr. op zowat 1500 zielen. Het gepubliceerde stuk is een denombrement t.t.z. een gedetailleerde opsomming van de talrijke rechten en prerogatieven welke | |
[pagina 382]
| |
aan de heerlijkheid verbonden waren - en hieromtrent zijn er ettelijke minder bekende vorstelijke oorkonden nopens bevoegdheid, enz. in overgeschreven - en een in vele gevallen uitzonderlijk gedetailleerde opgave van de heerlijkheden en andere leengoederen, met de achterlenen ervan, die van het leenhof van Komen afhankelijk waren. Daarentegen is de beschrijving van de cijns- en rentelanden zeer summier, een gewoon verschijnsel in dergelijke dokumenten. De teksten werden door de uitgever begeleid door een 300-tal soms uitvoerige voetnoten, waarbij de in het dokument genoemde personen, meestal leenhouders maar ook andere, sociaal en ekonomisch belicht worden. De heerlijkheid Komen was één der vier hoge justiciers in de kasselrij Rijsel, samen met de kastelein van Rijsel en met de heren van Wavrin en van Cysoing. De heren van Komen hadden het oppergezag in de door henzelf gepriviligiëerde stad Komen, met o.m. de aanstelling, om het jaar, van de eerste twee schepenen, die dan zelf overgingen tot de keus van vijf collega's om een voltallige stadsschepenbank te vormen. Voor het bestuur van het landelijk gedeelte van de heerlijkheid beschikte de heer over een andere schepenbank, deze van Komenbuiten, waarvan de leden door hem zelf en willekeurig aan- en afgesteld werden. De schepenbank sprak recht volgens de costumen van de kasselrij Ieper voor het gebied gelegen benoorden de Leie en voor dit ‘Tussen de Twee Bruggen’, later het ‘Fort van Komen’ genoemd. Zij zorgden voor de toepassing van het gebruiksrecht van de kasselrij Rijsel op de onderhorigen in het gebied bezuiden de Leie. De leenbodem, t.t.z. de grond die in volstrekt eigen bezit gebleven was van de heer en door hem als verpacht goed renderend werd gemaakt, had een omvang van 48 bunders, met nog 13 bunders grond die afgewonnen was geweest wegens niet naleving van de concessievoorwaarden door de houders, samen dan bij de 74 ha. Over de omvang van de cijnsgronden wordt niets gezegd. Alleen vernemen we dat de jaarlijkse opbrengst bestond uit 264 razieren haver (Komense maat) en 114 razieren (Ieperse maat), makende samen 718 hl.; 13 razieren rogge (± 16 hl.); 419 kapoenen en 12 kiekens; 460 eieren; 8 schapen en half; 12 ganzen. In geld inde men £ 42.10.2d. en nog 75 £ van verhoogde rente. Er waren ook visserijrechten op de Leie van af de Leiebrug, Wervik, tot nabij het kasteel van Waasten. Dit visserijrecht was echter niet exclusief het hunne. Zo had bvb. de heer van de heerlijkheid ter Kruisse, in Wervik (een splete van de grotere heerlijkheid Oosthove), eveneens dit recht op de Leie, vanaf de brug aldaar tot aan het kasteel van Komen. De rechten welke de heer op de stad Komen behouden had waren belangrijk, soms wel vorstelijke rechten lijkende, ook wegens de ekonomische en financiële voordelen: lakennijverheid, accijnsrechten, enz. evenals de exploitatierechten van ‘het Gat van Komen’ (sluis), waarvan het gebruik in die tijd nogal restrictief uitviel voor de scheepvaart, drie watermolens, en nog meer. Het voornaamste deel van de gepubliceerde tekst betreft dan toch wel de opsomming en dikwijls uitvoerige beschrijving van de lenen | |
[pagina 383]
| |
met hun achterlenen. Er waren er niet minder dan 124 (alleszins één rechtstreeks leen, gelegen bij Belle, staat er niet bij, maar is door de uitgever van de tekst aangegeven in een laatste voetnota) met nog 106 achterlenen. Schr. heeft een kaartje getekend met de opgave van de plaatsen waar ze gelegen waren: vooreerst, op beide oevers van de Leie, van Armentiers tot Lauwe, over een afstand van 24 km. en in de richting noord-zuid over een afstand van 30 km. van Moorsele tot Ennetières. Er was bovendien leengoed in Brugge (4) en in het Brugse Vrije, namelijk zeven in Ste Katelijne (Oostende) en telkens één in Bredene, Leffinge en Zwevezele. De talrijkste van deze lenen vinden we natuurlijk in Komen (75), maar ook in Neerwaasten (42), in Houtem (38) en in Wijtschate (22). Opmerkelijk is dat we vaststellen, bij de lezing van het dokument, dat het meeste aantal van deze lenen en achterlenen, uiteindelijk ressorterende onder de Zaal van Rijsel, in Vlaamssprekend gebied lagen. Er waren er slechts een twintigtal in de andere taalstreek. Dat het denombrement in het Frans was gesteld is mogelijk te wijten aan het feit dat de voertaal van het leenhof van de Zaal van Rijsel het Frans was. Komen zelf, en Neerwaasten, waren in die tijd nagenoeg uitsluitend Vlaamstalig. Dit blijkt nu opnieuw uit de gekende namen van leengoederen en andere plaatsnamen. Ze zijn Vlaams, ook in de Franse teksten, en als er enige andere in voorkomen dan blijkt het te gaan om geredelijk te vertalen namen, zoals Rouge-Porte. Zelfs het zgn. Tenement van Comene, t.t.z. het gedeelte van de heerlijkheid Komen dat lag in de kasselrij Ieper, had geen Franse naam. De hertogelijke akte van 17 februari 1428, eveneens ingelast in het denombrement, waarbij de regeling van een oud geschil tussen de heer van Komen en de kasselrij Ieper goedgekeurd en bevestigd werd, spreekt van ‘... la seignourie de Commines, que l'on appelle en flameng Tenement van Comene, scituée et enclavée en nostre dite chastellenie d'Yppre...’. Ook de meeste namen van leenhouders en andere geciteerde personen zijn Vlaams. En dit bevestigt dan de taaltoestand in Komen zoals we die reeds kenden uit de Komense draperiekeuren en uit het feit dat de ambtseed van de Komense schepenen eerst zeer laat in het Frans werd vertaald. De gedeeltelijke verfransing van de streek is van veel latere datum, feitelijk begonnen rond 1600 met de toevoer van Pikardisch-Franssprekende inwijkelingen - of ging het om mensen die in 1578 uit de streek weggevlucht tijdens de strijd tussen Malcontenten en Staatsen en, zoals in Wervik, eerst druppelsgewijze teruggekeerd zijn, soms met verfranste namen, ofwel gehuwd met mensen uit de streek waarheen ze gevlucht waren - uit de streek rond en boven Rijsel: verfransing die later aangewakkerd werd door de houding van plaatselijke, laat het ons maar zeggen, potentaten. Over dit wegvluchten van de bevolking van Komen in dit jaar 1578: in het boek is er een fotografische reproductie van een gekleurde schets uit een ‘besogné’ van de heerlijkheid Komen in 1590. Buiten kasteel, kerk en klooster, vinden we een dozijn huizen in de stad en bijna zoveel in het gebied tussen de twee bruggen. Een andere reproduktie in het boek is een getekend stadsgezicht uit 1786, gemaakt bij gelegenheid van een ontwerp van splitsing van de | |
[pagina 384]
| |
parochie Komen. Hier zijn alle straten van het stadje volgebouwd, evenals het ‘Fort van Komen’, waar wel 150 huizen kunnen onderkend worden. Een andere vaststelling die we doen bij de lezing van deze teksten. In Vlaamse denombrementen van heerlijkheden vinden we dikwijls een aantal van de rechtstreeks gehouden lenen aangemerkt als ‘pairs’ van het leenhof. Bij het grafelijk leenhof, het Kasteel van Kortrijk, dragen ze de naam ‘borchtgenoten’, terwijl een aantal leenhouders van een dezer borchtgenoten, namelijk van de heerlijkheid Wervik, zichzelf ‘huisgenoten’ noemen in de denombrementen die ze in 1502 moesten voorleggen (Arch, départ, du Nord, Rijsel, B 3793). Om te besluiten: Schr. heeft hoogst verdienstelijk werk geleverd met de uitgave van deze teksten en met zijn verklaringen en noten, verdienstelijk niet enkel voor de ekonomische en agrarische geschiedenis van het Vlaamse graafschap, maar ook ten bate van al degenen die belang stellen in de geschiedenis van de plaatsen alwaar afhankelijkheden van de heerlijkheid Komen gelegen waren. Zij zullen in de uitgave kostbare inlichtingen vinden, voornamelijk dan over Geluveld, Hollebeke, Houtem, Neerwaasten, Wervik, Wijtschate, Zandvoorde en Zillebeke, zonder te spreken van Oostende en de streek van Brugge. Mogen we ons verder een paar kleinigheden veroorloven? Blz. 53: ‘avalleurs de vins, appelez wijnstroeders’, moet wel ‘wijnscroeders’ zijn. - Een zetfout is blijven staan, waar de Nederlandstaligen wel niet zullen over vallen, maar de Franstaligen, dunkt ons wel: blz. 71, leen 14.2 ‘sur deulx bonniers de terre, appelé te Grisekius in plaats van ‘te Grisekins’. - In de klapper zouden we, blz. 141, bij Scammakers (Nanne), verwezen hebben maar ‘sCammakers, voir Cammakere (de)’, zoals terecht gedaan is voor andere genitiefvormen voor de aanduiding van vrouwspersonen. We zijn benieuwd naar het tweede deel dat de auteur ons belooft. Door de publikatie of verwerking van een landboek van de cijnsgronden en van uittreksels uit de oude rekeningen van de heerlijkheid in kwestie, zal beschikt worden over een volledig stel dokumenten die een duidelijk en volledig beeld moeten geven van hetgeen eens een voorname heerlijkheid is geweest in de minder goed bekende streek van de Middenleie. JR. |
|