Biekorf. Jaargang 72
(1971)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
De kapel van ‘Sinte Pieters ter Woestyne’ te WoumenOp ‘een quart zuydtoost van de kercke ter deser prochie Woomen’Ga naar voetnoot(1) stond eertijds een kapel genaamd de ‘cappelle van Sinte Pieters ter Woestyne’. In zijn ‘Flandria Illustrata’ schrijft Sanderus na enkele zinnen gewijd te hebben aan de parochie Woumen: ‘Inter limites paroeciae visitur et sacellum divo Petro dicatum vulgo S. Pieters in de Woestyne’Ga naar voetnoot(2). Op de kaart van het Brugsche Vrije in hetzelfde werk staat de ‘cappelle’ aangeduid aan de linkerkant van de toenmalige Steenstraat, nu de baan van Woumen naar Klerken, schuin tegenover het begin van de Schrevelstraat en tweemaal zo ver van de Koekuitstraat die aan dezelfde linkerkant uitkomt op de weg naar Klerken. De kapel stond op de Sint-Pieterswijk, die wellicht zijn naam heeft ontleend aan de kapel. ‘Ter Woestyne’ duidt op een zandige, onvruchtbare grond. Over de oprichting van deze kapel kon niets worden achterhaald. Vast staat alleen dat zij tenminste dagtekent uit de 16e eeuw. In de kerkrekening van 1615 vernemen we immers dat de kapel tussen 1612 en 1615 werd hersteld samen met de parochiekerk, die grotendeels werd verwoest op het einde van de 16e eeuwGa naar voetnoot(3). Voor kerk en kapel staat een uitgave genoteerd ‘van coope van schaillien, loot ende tverlegghen van dien’. Jaecques Bouchery, schaliedekker, ontvangt 56 ponden parisis ‘van verdect hebbende Ste pieters cappelle ter woestyne’. Bij gebrek aan tekening of beschrijving van de kapel, moeten we trachten er een vrij vaag beeld van op te bouwen uit de gegevens in de kerkrekeningen van de 18e eeuw, die herhaaldelijk melding maken van herstel- en ouderhoudswerken aan de kapel. Wij weten dat de kapel een torentje had met een klok. In de kerkrekening van 1721 staat dat aan Jan de Burghgrave, smid te Woumen, 1 p. 6 s. 8 gr. werd betaald ‘over ghemaect thebben vier iseren anckers ende scheysen tot verbynden het torreke van sinte pieters cappelle’. Vol- | |
[pagina 234]
| |
gens de kerkrekening van 1779-1780 werd een nieuw ‘clockstryngschen’ gekocht. De kapel had tenminste vier vensters, zoals blijkt uit een betaling van 1 p. 2 s. en 1 gr. ‘aen pieter Boys glaesemaecker over verloot te hebben vier vensters aen de cappelle’ (kerkrek. 1775-1776). De kapel had ook een sacristie waaraan in 1769 herstellingswerken werden uitgevoerd. De muren van de kapel waren voorzien van steunberen. In augustus 1721 werkte Pieter Provoost ‘matsenaere’ 21 dagen ‘op syn cost tot vermaecken van de droomers’ van de kapel waarbij ‘den nombre van 2000 steen en van 50 manden calck veroorboort’ werden (kerkrek. 1721-1722). | |
KapelmeestersUit de kerkrekeningen weten we ook dat de kapel van Sint Pieters ter Woestyne haar eigen kapelmeester had die de goederen beheerde waarmee de kapel was begiftigd. In 1612 was kapelmeester Cypriaen de Schoemaeckere. Hij ontving in 1612 en 1613 telkens 16 p. en 10 s. van Jaecques van den Bussche ‘in volle betaelynghe... van de pacht van tcapellehof ende huuzeken’. Op 26 augustus 1613 was hij met Jan Damman, kerkmeester, adviseur bij de verkoop van vier loten bomen die 312 pond opbracht voor de heropbouw van de kerk. In 1663 was Michiel de Schoemaeckere ‘cappellemeester’. Zijn naam bleef ons bewaard in de kerkrekening van dat jaar omdat hij 48 pond parisis leende aan de kerk van Woumen ‘tot betaelen van de sauvegarde volghens d'ordonnantie van den heer pastoor’. Naast de ingeschreven terugbetaling van de geleende som staat in de rand te lezen: ‘is in de rekenynghe van de cappelle van s. pieters gebracht ten naesten voor ontfanck’. Van het beheer der kapelgoederen door de kapelmeesters is geen spoor overgebleven. De kerkrekeningen zijn de enige dokumenten die iets uit het verleden van de kapel voor ons hebben bewaard. Uit deze bronnen is het echter niet duidelijk welke banden er tussen kerk en kapel bestonden, of en in welke mate de St.-Pieterskapel onafhankelijk was van de parochiekerk. Michiel de Schoemaeckere is wellicht een van de laatste kapelmeesters van de St.-Pieterskapel geweest. Na 1697 vinden we in de kerkrekeningen geen betaling meer van de jaar- | |
[pagina 235]
| |
lijkse rente van 8 p. par. door de kerk aan de kapel (zie hierover verder). Voor de eerste maal na 1615 betaalt de kerk de uitgaven van de St.-Pieterskapel: in 1694, 10 s. ‘over tvermaecken het slot van de cappelle van Sinte pieters ter woestyne’, in 1695, 21 pond aan Frans Pyntaflour ‘glaesemaecker’ voor het herstel van de vensters. Hetzelfde jaar noteert kerkmeester Jacob Domesent voor het eerst als ‘extraordinaire ontfanck’ de huur van het ‘capellehuys’ wat er schijnt op te wijzen dat de goederen van de kapel overgegaan zijn aan de kerk. Voortaan vormen de inkomsten uit de ‘cappelle landen’ een afzonderlijke post in de extraordinaire ontfanck’ van de kerk. Als waarschijnlijk overgeërfde voorwaarde bij de huur van het ‘cappellehuys’ wordt bedongen ‘de cappelle te cuysschen ende pareren op de ordinaire feestdaghen als wanneer de goddelicke diensten aldaer zuflen ghebeuren’... Te dien tijde werd in de kapel de mis nog slechts opgedragen op Sint-Pietersdag (29 juni) en op de ons niet bekende wijdingsdag van de kapel. Aan de kapelaan van Woumen werd 12 pond par. betaald ‘over ontlast thebben de diensten in de cappelle van Sinte Pieters over de jaren 1700 tot ende met 1703’. Het is de eerste maal dat een vergoeding voor deze diensten voorkomt in de kerkrekeningen. Tevoren werd de betaling waarschijnlijk geregeld door de kapelmeester. Zoals reeds gezegd is uit de beschikbare dokumenten de verhouding kerk-kapel niet duidelijk. Evenmin weten we welke rol de kapel vroeger heeft vervuld in het godsdienstig leven van de bevolking. | |
KapelgoederenDe kapel van Sint-Pieters ter Woestyne bezat verschillende goederen waarvan de voornaamste waren het ‘cappellehuys’ met bijhorende ‘cappellehof’, het ‘cappellestuk’ (een partij land van 1 lyne 50 roeden) en verder nog 35 roeden ‘cappelleland’. In 1695 is weduwe Philip Casteleyn 6 p. schuldig aan de kerk voor een jaar pacht van het ‘huyseken toebehoorende Ste Pieters Cappelle ter woestyne in Woumen’, waarbij de schrijver noteert: ‘door haer insolventhe maer ontfaen de somme van 2 p.’. In 1701 betaalt dezelfde weduwe Casteleyn 8 p. als huur voor de helft van het kapellehuys. Jacob Muys bewoont de andere helft voor 9 pond per | |
[pagina 236]
| |
jaar. De kerk ontvangt 6 p. van Joos Carette ‘over een lyne en 50 roen’ en 17 s. van Maryn Fribou over 35 roen. De kerk van Woumen was aan de kapel van St.-Pieters een jaarlijkse rente van 8 pond par. schuldig ‘beset’ op een hofstede tot 1690 gebruikt door Louis Warmoes en nadien door Philip Miselot. De gilde van St. Andries won uit dezelfde hoeve een jaarlijkse rente van 8 schellingen betaald door de kerk. De kapel van Sint-Pieter bezat verder nog verschillende ‘grondrentien’, die later werden ‘aenghetrocken bij de kercke’ zoals Joannes Sys in 1716 schrijft in zijn (onvolledige) ‘rekenijnghe’: ‘Alvooren de zuyt cappelle buijten dixmuyde, nu de priorie binnen Dixmude ghelt een achtendeel terwe tsjaers, beset op een stuck landts ghebruyckt by andries ghyselen verachtert tsedert. Naast de hierboven vernoemde inkomsten van de St.-Pieterskapel wordt vanaf 1735 jaarlijks in de kerkrekening melding gemaakt van ‘den cheynspacht van een woonhuys met de erfve daermede gaende groot twee gemeten twee en dertigh roeden... staende achter d'herberghe de Croone’... (op het dorp). Pachter in 1735 was Jacob Hemelsoen voor 2 p. | |
[pagina 237]
| |
10 s. gr., in 1736 Ambroos Lannoye voor 3 p. 6 s. 8 gr. In 1779 bedroeg de huurprijs 2 p. 13 s. 4 gr. per jaar. Veel winst hebben de kapelgoederen voor de kerk nooit afgeworpen aangezien de kerkrekeningen bijna jaarlijks soms vrij hoge onderhouds- en herstellingskosten noteren. In 1767-1768 bedroeg de opbrengst van de kapelgoederen 7 p. 1 s. 4 gr. over die twee jaar. In 1769 werd het oude kapelhuis onbewoonbaar en onherstelbaar verklaard. Voor het bouwen van het nieuwe huis en het herstellen van kapel en sacristie werd hetzelfde jaar door de kerk meer dan 100 pond uitgegeven. Aan François Vlamynck werd ‘betaelt de somme van vijfthien ponden vijfthien schellynghen grooten over by hem met peerden ende waeghen toeghebracht te hebben alle de materiaelen tot het nieuwe maecken van het meermaelgheseyde kerckehuys, eerst al het noodigh hout (4200 voet ‘rebbe’ werd er gezaagd), voorts 26300 steen soo naer de roone landynghe als naar Caeskercke ende dixmuyde, vier voeren pannen naer de hooghe brugghe, 2000 schallien ende 270 pont loodt naer nieuport, een voer Doornyckx calck naer doornijck met den incoop daer in begrepen ende nogh vier voeren calck ende teghels naer dixmuyde, alles veroirboort ende verwroght aen het selve huys ende cappelle’... (kerkrek. 1769). Een onbekende weldoener schonk 2 p. 15 s. 10 gr. als ‘secrete aelmoesse tot contribueren in het doen vande noodighe reparatien ende refectien aende cappelle tot st. pieters ter Woestyne in Woumen’ (rek. 1767-1768). Het nieuwe kapelhuis werd verhuurd voor 5 p. 10 s. groten per jaar ‘in het toecommende, ten meesten pryse doendelyck’, zo schrijft Pieter Alexander Amery ‘in syn qualiteyt van kerckmeester’ in een randnota van de kerkrekening. Hoelang bleef de St.-Pieterskapel bestaan? Volgens de ‘Statistique topographique’ (Deflou, Woordenboek der Toponymie, deel II, 774) bestond ze nog in 1818. In zijn ‘Notes’ zegt J. Weale dat ze in 1840 werd afgebroken.
J. Vlamynck M.S.C. |
|