Biekorf. Jaargang 71
(1970)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
Panoptikum‘Let me give humble thanks for all at once’ Het is stil waar het nooit 'n waait en het is wat verstild met het op straat komen van de jongeren die hun hart kwamen luchten tegen alles wat hen niet aanstond, maar in onzen tijd was 't werken en zwijgen en zweten, zei Petrus en niet doen gelijk de knuls, die al beginnen met een diploma te eisen zonder exaam. Petrus heeft een kleinzoon die sinds enigen tijd goendag komt zeggen en dan aan zijn vader vertelt wat zijn grootvader hem opgedist en wijsgemaakt heeft. Wijs zijn is immers kunnen spreken van ondervinding, voorzichtig zijn en niet nodeloos ruiten breken. Dat is nog wat anders dan geleerd zijn want dat is weten waar het staat in de boeken. En geloven, zei Streuvels op Tweede Sinksendag van 't jaar '68, toen we samen waren om een plechtige kommunikant te vieren op Het Lijsternest, geloven dat is voor waarheid aanvaarden wat anderen u gezegd hebben. En Streuvels was nog goed bij de zijnen, wanneer hij te Ingooigem de feesttaart aansneed aan de koffietafel, zelf 't voorbeeld gaf en een groot stuk ten kandele ging, om na de koffie een luchtje te gaan scheppen, zonder stok en zo recht of een bout. Wijs zijn is goed en geloven nog beter, maar geleerd zijn brengt de twijfel mee en dezer dagen ontving Petrus het bezoek van zijn kleinzoon die een boekje meehad over Griekenland van J. Halsberge. Het was een voortreffelijk boekje met een Griekse tempel met kolommen en plat dak op de omslag. Wat zijt ge gelukkig, zei Petrus dat ge zulke boekjes kunt lezen tegen een civiel prijsje. Dat was in onze tijd zo gemakkelijk niet en die iets serieus wilde leren moest het soms uit 's duivels gat halen, bij manier van spreken. Ik 'n spreek niet van de lagere school waar ze leren lezen en cijferen, maar van 't college waar ze leren schrijven of van de hogeschool waar ze leren denken en zoeken en vinden in de boeken. Want studeren 'n is precies geen ganzenwachten noch ruisen en buisen en uw haar laten groeien gelijk in mijn tijd de fotografen. En daarbij, er waren weinig boeken en de meeste schoolboeken waren Franse, zodat je moest Frans leren eer je mee kon met die van de stad. Wij leerden wat kort Soldatenfrans van vader en wat lang | |
[pagina 237]
| |
frans van moeder die een kleine Larousse had gekregen van haar zuster te Roubaix. En moeder kende raadseltjes in 't frans, een zinspeling op licht en zwaar: Quelle est la ville la plus légère de France? C'est Tulle, dat is lichte sluierstof. Et quelle est la ville da plus lourde de France? C'est Lourdes. En vader, van zo zaan hij wat nesthaar op de bovenlip zag schieten, begon over de gevaren van 't leven en, als je kennis maakt met een meisje, het altijd beter is dat je 't eerst zegt aan vader en moeder die de familiie kennen en weten of ze daar niet open 'n lopen achter d'oren bij 't opkomen en 't vallen van 't blad. Dat 'n was nog zo kwalijk niet uiteengedaan want wij wisten algauw waar 't paard gebonden stond, en het kaf van 't koren te scheiden, en dat de grote de meeste zijn, dat ziet je aan d'aardappels. En als we soldaat moesten worden gingen wij met een oudere neef naar het Museum van Spitzner om de gevaarlijke ziekten en hun gevolgen te zien. Dat koste een halve frank op de fore maar het 'n was er niet te slechter om, zodat wij lange jaren konden mijmeren over kamerkatten en ander ongedierte in de grote stad.
Ah! nu we goed gezeten zitten en je wat tijd hebt met de vakantie, 'k ga een keer wat vertellen over mijn schooltijd. Dat was op de Nijverheidsschool op de Lindenlei te Gent. Daar was het van te schrijven zonder fouten, zonder radio, televisie of andere mechanische of electronische inlepeling, alles gereed geknabbeld. 't Was daar al Frans wat de klokke sloeg en wij zweetten water en bloed om mee te kunnen. Maar moeilijk gaat ook. En in 't tweede jaar was 't ook al Engels en Duits. De directeur was mijnheer De Laere die 't schoolrapport tekende met leesbare naam en een ingewikkelde krul, maar wij 'n zagen hem maar om de drie maand met zijn secretaris en 't telbakje om de vijffrankstukken in te stapelen voor 't schoolgeld. En de meesters, 'k zie ze nog allemaal vóór mijn ogen opstappen. De rekenmeester was mijnheer Van Laere, droog gelijk een hoorn maar hij leerde ons hoe je moet rekenen zonder te kort te bollen en hoe je bij 't opmaken van de jaarbalans de grote uit de kleine raapt, hoe je een annuïteitstafel opmaakt om schulden af te lossen en alles wat een handelsman moet weten om 't kraam recht te houden, eerlijk te blijven zelfs als hij een daar moet werken met verlies. | |
[pagina 238]
| |
Dat was al rekenen op hoger vlak, stelkunde en logaritmen te passe doen komen; dat geraakt vergeten met de jaren maar in de jongde doet het d'oren spitsen en d'ogen open stellen. Hij sprak Frans met een Gentse tongval en als 't moeilijk werd plat Gents.
Onze leeraar van boekhouden was Clemens Thi ry, kandidaat-notaris uit de provincie Luxemburg, een man die Frans sprak maar toch Gents verstond en ons de maandag begroette met: En gij hebt een goede zondag gehad en gemaakt de wandeling van een kleermaker? Hij bedoelde een ‘kleermakerswandeling’ om het nieuwe zondagspak te tonen tijdens het concert van de burgerwacht op de Paardekouter. Hij kende de binnennest van al de weverijen en de spinnerijen van de stad en zei dat je moet rijden en ommezien om niet op de Koornmarkt te gerakenGa naar voetnoot(1) en niet zeggen gelijk de kloddeniers bij 't niet betalen van een aanvaarde wissel, dat 't gemakkelijker is in de Moniteur te staan dan in de regen. Hij was lid van de Toezichtsraad van een paar grote bedrijven en leerde ons dat de balans moet kloppen met de Winst- en Verliesrekening. Zekere dag zei hij dat hij vrijmetselaar was en dat hij de gelovige mensen benijdde. 'k Verschoot mij bijkans een bult maar dat sleet achteraf.
De leeraar van Engels was Jan Wannyn, een volksjongen van de Muidepoort die getrouwd was met de dochter van een rijke aannemer van Dentergem. Hij had in Engeland gestudeerd en sprak Cockney zo vlot als een die geboren is in 't hertje van Londen waar ze de klokken van Westminster en van Big Ben kunnen horen luiden. Hij was gekleed als een gentlemanboer uit de Victoriaanse tijd. De jongens noemden hem Jan de Zot, maar ze 'n wisten 't niet goed. Hij sprak Engels met een lichte tongval van de Muidepoort maar zijn woordenschat was enig. Tijdens de eerste wereldoorlog heeft hij mispikkeld bij 't oprichten van een Vlaamse Hogeschool in 't jaar 1916 en daarom heeft hij lelijk 't kooltje moeten blazen. Wat wilt ge? 't Zijn d'hoogste bomen die meest wind vangen. In de tweede wereldoorlog heeft hij zich stil gehouden en zei hij: Ze gaan dat weer verliezen; zij 'n weten niet hoe sterk en hoe taai de Engelsman is. Zijn zoon, die 'k weten op de wereld komen heb, is burgemeester in 't land van Nevele. Hij kan zijn vader gedenken bij 't lezen van Alexander Pope: Een kluchtigaard is een pluim, een veldheer is een roede, een eerlijk man het edelste schepsel van God. | |
[pagina 239]
| |
Hij was volksmens gebleven die vertelde over de kortwoners in Londen en de tijd van de zwarte sneeuw te Gent bij de spinners van vijftien frank te week tegenover die uit de tijd van Lieven Bauwens, toen ze naar de mechanieke spinnerij in 't Gravenkasteel trokken, de spinners met een hoge hoed. Je lacht. 'k Ziet. Je zijt bezig met mij moeilijk te geloven. Maar wie zou er niet luisteren naar zo een Gentse Engelsman? En dat deden wij.
De laatste, om de ronde te sluiten, was Dr. Herman Smout, een volbloed Antwerpenaar, vers van de Hogeschool van Gent, leeraar van Duits, een man met puntbaard à la president Fallières, filosofisch aangelegd en die ons wegwijs liet worden in de lange, zware volzinnen van het Duitse Handelswetboek, maar ook de spraakkunst van de beginnelingen opwarmde en tot de luiaards zei: Morgen, morgen und nicht heute, sagen alle faulen Leute. Hij sprak vloeiend Nederlands, hoog Vlaams dat ze zeiden. Kijk hier, het is niet langer geleden dan de kortemaand. Ik zie een kataloog en daar is te kopen voor groot geld: Het Antwerpsch Dialect, een schets van de geschiedenis van dit dialect in de 17de en de 18de eeuw, door Dr Herm. Smout, Université de Gand, Librairie Scientifique E. Van Goethem, Rue des foulons, 1905. Het derde boekje dat in het Nederlands door de Universiteit was uitgegeven sinds 1888, drie Vlaamse en 27 Franse. Ons eindexaam bij Dr Smout was een meevaller. Professor Bly een Luxemburger uit het Groot-Hertogdom, die Duits gaf aan de Universiteit, was voorzitter van de jury. Ik stap in en hij zegt: Monsieur Pierre, asseyez-vous, mettez-vous à l'aise et traduisez-moi: Les bières claires sont les meilleures. En ik zo rap of tellen: Die hellen Biere sind die beste. Schön, zei de dikke Bly en ik had gedaan en hij wenste mij geluk omdat hij hoorde dat ik de uitgangen kende. En aan 't deurgat stonden ze te wachten, de Smet de Naeyers, de Deejantiens, de Voortmans, allemaal met alzo een ei op uit vrees voor een buis. 'k Heb dat boekje gekocht en 't heeft mijn geheugen opgefrist en mijn herinneringen aan al die kloekmoedige mannen die mij 't pad wezen van de zakelijkheid, het doordrijven en de veiligheid op 's Heren wegen van de Elbe tot de Guadalquivir. Nog nooit mijn geld zo goed besteed. Petrus besloot: dat waren mannen en die konden wat, en ze deden niet als die met de lange haren en de korte zinnen, | |
[pagina 240]
| |
contesteren, het zotje scheren en huilen langs de straat om een diploma zonder exaam. En de kleinzoon trok naar huis en gaf verslag aan zijn vader al zeggend: grootvader weet meer dan dat ik dacht; ik ga er een beetje meer naartoe. De jongen had gelijk, want het schoonste geschenk dat een jongen aan een bejaarde man kan bieden is een beetje tijd. G.P. Baert |
|