Biekorf. Jaargang 70
(1969)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 338]
| |
De familie Hauweel in de 13de en 14de eeuwIn een artikel over de heren van Beselare dat J. Maes en ondergetekende publiceerden in jaargang 11 (1966) van Vlaamse Stam werd de familie Hauweel behandeld die in het bezit was van de heerlijkheid Beselare van omstreeks 1287 tot in 1418Ga naar voetnoot(1). Een van de overblijvende waagtekens betrof de opvolgers van Ingelram II Hauweel, heer van Beselare van vóór 1317 tot na 1367. Deze moeilijkheid werd inmiddels opgelost door L. Stockman die de Hauweels bestudeerde als heren van Aveschoot en tot de conclusie kwam dat genoemde Ingelram II achtereenvolgens opgevolgd werd door zijn drie zonen Ingelram III (vóór 1372 - vóór 1390), Roeland (vóór 1390 - + 1396) en Rogier (1396 - vóór 1423). Deze laatste verkocht in 1418 de heerlijkheid Beselare aan Rogier van de WoestineGa naar voetnoot(2). De genealogie der Hauweels in de 14de eeuw, waarvan men na het opstel in Vlaamse Stam, II, (1966) kon zeggen dat zij min of meer desinit in piscem, wordt daardoor duidelijk en definitief vastgelegd. Tot nog toe kon dit niet gezegd worden nopens een paar andere duistere punten in die genealogie, als daar zijn de afkomst van Eustaas, de eerste Hauweel die heer van Beselare werd omstreeks 1287, en zijn verwantschap met Ingelram I Hauweel, zijn opvolger als titularis van die heerlijkheid van 1317 afGa naar voetnoot(3). Op grond van een alleen in een 15de-eeuws afschrift bewaarde oorkonde meenden wij te mogen veronderstellen dat Eustaas Hauweel afkomstig was uit de streek van Watten. Misschien is hij te vereenzelvigen met Eustace, fius monsingner Jehans Habbel, chevalier, die in 1256 gronden te Watten en Wulverdinge verkocht aan de proosdij van Watten. Het bleef echter bij een hypothese...Ga naar voetnoot(4). Inmiddels werd onze aandacht getrokken door een andere tekst in het cartularium van de proosdij van Watten die enig licht schijnt te werpen op de duistere afkomst van Eustaas Hauweel. In februari 1259 (n.s.) oorkondt Mathilde, burggravin van Saint-Omer, dat Eustacius, dictus Houbbe, homo noster, filius et heres bone memorie domini Johannis dicti Houbbel, militis, samen met zijn vrouw Perona en met instemming van zijn broer Gillis, aan de proosdij van Watten een hoeve | |
[pagina 339]
| |
te Watten met alle erbij horende rechten verkocht heeft voor 155 lb. art. Deze verkoop werd toegestaan door gravin Margareta van Constantinopel en door de oorkondster. Voor het verlies dat Perona door de vervreemding van deze hoeve eventueel zou lijden in haar weduwgoed, werd een compensatie toegestaan op het leen dat Eustaas in het ambacht van Steenvoorde hield van de burggravinGa naar voetnoot(5). Het ziet er naar uit dat men zonder enige aarzeling de Eustaas van 1259 mag vereenzelvigen met die van 1256. Habbel, Houbbe en Houbbel kunnen drie verschillende schrijfwijzen zijn van éénzelfde naam die door de 15de-eeuwse copiist van de proosdij van Watten nogal mishandeld werd. Anderzijds is het treffend dat in beide gevallen de vader van Eustaas de naam Jan droeg en ridder was. Tenslotte is daar nog het feit dat volgens de tekst van 1259, onze Eustaas een broer had die luisterde naar de naam Gillis. Welnu in 1282 wordt er in de streek van Watten een Gillis Hauwel ve meldGa naar voetnoot(6). Van belang is ook het feit dat Eustaas een vazal en leenman was van bur gravin Mathilde van Saint-Omer. Immers, in april 1277 verklaarde Willem VIII, burggraaf van Saint-Omer, dat hij aan zijn oom Walter van Renirnge de leenhulden had afgestaan van de heer van Haverskerque en enkele andere van zijn vazallen. Dit gebeurde voor een aantal van zijn leenmannen, onder wie Wistasse HauwelGa naar voetnoot(7). Burggraaf Willem VIII was de kleinzoon van Mathilde, leenvrouwe in 1259 van Eustacius, dictus HoubbeGa naar voetnoot(8). Als men al deze gegevens met elkaar confronteert, ziet het er naar uit dat men te doen heeft met één en dezelfde Eustaas (Habbel, Houbbe (1), Hauwel), leenman van de burggraaf van Saint-Omer, gevestigd in de streek van Sannt-Omer, Watten, Wulverdinge, Steenvoorde, gehuwd met Perona (van Kemmel). Hij had een broer Gillis die in dezelfde streek woonde. Als men dat aanvaardt, is de vraag naar de bakermat der Hauweels meteen opgelost. Aan de oorkonde van april 1277 hangt immers het - licht geschonden - zegel van Wistasse Hauwel, dat juist hetzelfde is arls het zegel van Eustaas Hauweel, bevestigd aan oorkonde nr. 66 van het stadsarchief van Brugge en gedateerd ao 1293Ga naar voetnoot(9)! Ons vermoeden dat Eustaas Hauweel afkomstig was uit de | |
[pagina 340]
| |
streek van Watten-Saint-Omer wordt dus van verscheidene kanten bevestigd en het ziet er naar uit dat men ridder Jan Habbel alias Houbbel mag aanzien als de oudste bekende stamvader van het huis Hauweel. Ook nadat hij het ambt van baljuw had uitgeoefend in verscheidene kasselrijen in noordelijk Volaanderen (Veurne, Ieper, Brugge) en heer van Beselare geworden was, had Eustaas Hauweel nog belangen in de treek van Bourbourg en CasselGa naar voetnoot(10) De band met het zuidelijk gedeelte van het graafschap Vlaanderen was dus nog niet volledig verbroken...
Een tweede open vraag was het bewijs voor de verwant schap tussen Eustaas Hauweel en zijn onmiddelilijke opvolger Ingelram I: ‘... In 1276 wordt er gewag gemaakt van Hawellus, zoon van Eustaas Hauweel..., die misschien te vereenzelvigen is met Ingelram I Hauweel, heer van Beselare vanaf 1317’Ga naar voetnoot(11). Er bestaat een argument van heraldische aard dat er op wijst dat Ingelram I een zoon was van Eustaas. Aan een oorkonde betreffende een verdrag gesloten door Jan III, hertog van Brabant, Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen, en Wi'llem, graaf van Henegouwen, gedateerd Dendermonde, 1 april 1337 (n.s.), hangt onder andere het zegel van Ingelram I Hauweel, ridder. Het is een rond zegel met een diameter van 20 mm., dat een wapenschild voorstelt waarop een dwarsbalk bestaande uit vijf aaneengesloten spitsruiten, waarvan de middelste beladen schijnt te zijn met een bezant. Randsch ift: † S'. HENGHERAN. HAVWEEL. CHRL'Ga naar voetnoot(12). Het wapen van Ingelram I komt dus, met uitzondering van de (twijfelachtige!) bezant, volledig overeen met dat van Eustaas Hauweel en met het wapen dat ook in latere eeuwen gevoerd werd door de familie HauweelGa naar voetnoot(13). Ook hier blijft er dus wenig twijfel over en men mag gerust volgend genealogisch schema aanvaarden: | |
[pagina 341]
| |
Genealogisch schema 1256-1372
Als men hieraan de genealogie der latere Hauweels hangt, zoals ze werd opgesteld door L. Stockman, heeft men meteen de opvolgrng van de hoofdtak der familie van het midden van de 13de tot in het begin van de 15de eeuw en dat zonder enige onderbreking of missing link. Er blijft echter een aspect van de geschiedenis der Hauweels in de 14de eeuw dat slechts onvolledig behandeld werd. Wij bestudeerden ze als heren van Beselare, L. Stockman volgde hen in de streek van Lembeke en Kaprijke. Er bestond echter een heerlijkheid die de naam ‘Het Hauweelsche’ droeg en gelegen was op Tielt-buiten, Ruiselede, Wingene, Pittem, Markegem, Dentergem en Zeveren. In 1358 was die heerlijkheid in handen van Ingelram II Hauweel, die er zijn baljuw en schepenen had. ‘Het Hauweelsche’ werd gehouden van de burg van KortrijkGa naar voetnoot(16). Het blijft een open vraag hoe de Hauweels deze heerlijkheid, waaraan zij hun naam gaven, verworven hebbenGa naar voetnoot(17). | |
[pagina 342]
| |
In ieder geval is de ‘beweging’ van de Hauweels, altham voor wat de 13de-14de eeuw betreft, nu duidelijk. Oorspronkelijk vazallen van de burggraaf van Saint-Omer, gevestigd in de omgeving van Watten, kwamen zij naar het Ieperse op het einde van de 13de eeuw. In de eerste heilft van de 14de eeuw werden zij opgenomen in de adel en de ridderschap en verwierven belangrijke goederen en heerlijkheden te lembeke-Kaprijke en in de streek van Tielt. Dr. E. Warlop |
|