Verarmoed. Verarmoed lijk de panne op vastenavond. Roeselare, 1935.
Verbetering. Grote (kerk)dienst met verbetering: met stro (of tapijten) in de kerk. Gentse, 1950.
- Hierover K. Peeters, Het Vlaamse Volksleven, bi. 50; zie boven s.v. stro.
Verbeu(r)sd: (?) verstierd, van koeien gezegd. Veurne, 1968.
- Niets hiervan in De Bo.
Verboden. De verboden brokken zijn de beste: verbieden maakt begeerte. Oostnieuwkerke, 1954.
Verbold, verbald: vereelt. ‘Mijn hielen zijn verbold van binst de vakanse kloefen dragen’. Roeselare, 1930.
- In De Bo, s.v. verballen.
Verborsteld, verward, ruig, onbeschaafd. ‘Een woord dat een beetje verborsteld is’. Roeselare, 1933.
Verbruinen: slechter worden. ‘Ze kwamen schone overeen maar als 't kwestie wierd van erven, 't verbruinde’. Vlamertinge (en ubique?). 1969.
Het woord is een uitgebreid onderzoek waard. Vermoedelijk is hier een verschuiving voorhanden. Het A.B.N. heeft verbruien, de brui geven; Loquela vernoemt verbloeien, verbroeien; De Bo kent de vorm verbluien voor verbloeien. C. Moeyaert meldt uit Zuid-Vlaanderen verbrooyen voor gaspiller (Ons Erfdeel, jrg. 12, nr. 4, bl. 182 b). Bij 't verbloeien wordt iets bruin en is bedorven. De klankverschijnselen 1-r en ui-ooi (krooien-kruiwagen) zijn vrij gewoon.
Verdikbank, verdikmachine: vandiktebank (werktuig bij houtbewerking). Oostnieuwkerke, 1926.
- Onlogisch genoeg maar zo wordt de machine gewestelijk genoemd.
Verdrinken. ‘Een vallinge, ge moet da versmoren en verdrinken’: bestrijden met pijp en drank. Oostnieuwkerke, 1930.
Verdwelmd: dof, duizelig, verward. ‘Hij was verdwelmd in 't hoofd van de slag’. Torhout, 1941.
Vereend: vreselijk, eendelijk (verbuigbaar bijwoord). ‘'t Zijn toch vereende schone vikkens’. Pittem, 1966.
- Onze bijwoorden van graad zijn meestal verbuigbaar: stijve schone meubels, endelijke vuile mensgen, ferme grote zakken, ne vreselijken droeve jongen, nen hebbelijken lelijkaard.
Veree(r)sten: wegleggen, uitsparen. ‘Me'n van de jare 2000 Fr kunnen vereesten’. Oedelem, 1900.
- Niet in De Bo; Loq. vermeldt vereesschen, vereeselen en verin selen. De kritische lezer kan s.v. vereeselen Gezelle betrappen op de meest vermakelijke ‘wetenschappelijke’ (denk: dichterlijke) vrijheid.
Vereinselen: vertureluten, verkijskassen. ‘'t Is daer allemale vereinseld en verbommarsjeerd’. Passendale, 1935.
- In De Bo.
Ver(h)emmen: verkloeken, krachten bijwinnen. ‘Dat kiekentje gaat wel veremmen met groeien’. Roeselare-Staden, 1945.
- De Bo ziet er afleiding in van vrom, vroom (firmus): sterk; Loq. argumenteert voor hemmen; q.v.
Vereuveren: verhogen, opklimmen in stand of graad. ‘Hij is al vereuverd: hij is nu al sergeant’. Roeselare, 1930.
- De Bo verwijst naar veroveren; over = hoger.
Vergoren, vergoord: overbelast, overlommerd van. ‘We zitten al met ne keer vergoord van 't werk’. Pittem, 1969.
- De Bo s.v. vergoren; vgl. verzonken, versmoord in 't werk. Ook bij vergoord bestaat weifeling inzake voorzetsel in of van.
Verhoogsel: uitneembare planken om de zijkanten (de kast) van