Biekorf. Jaargang 70
(1969)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Het testament van Pieter van der Spoie
| |
[pagina 72]
| |
in de jaren dat zij niet behoorden tot de schepenbank. Zij waren berucht voor hun willekeurige aanhoudingen ook van andere poorters. Sedert 1286 behielden zij de sleutel van het stadszegel zodat, zonder hun goedkeuring, de magistraat geen enkele akte kon uitvaardigen. Zij dijkten voor eigen gebruik een deel van de schorre in, die door gravin Margareta in 1272 aan de stad Damme was geschonken, en belemmerden daarbij op gevoelige wijze het verkeer van de schepen in de haeven van Damme. Dit alles staat te lezen in de klacht die de ‘gemeente’ van Damme in oktober 1280 indiende bij de graaf van Vlaanderen. De bevolking van Damme vroeg ook dat Willem en Wouter van de Spoie en drie andere poorters nooit meer zouden benoemd worden tot schepenen van de stad. Maar in 1290 en 1294 staat Willem opnieuw vermeld onder de schepenen van Damme. Hij moet dus gestorven zijn tussen 1294 en 1302Ga naar voetnoot(4). Over de testamenten van Willem en van zijn zoon Pieter ontstonden betwistingen tussen de uitvoerders: Willem, abt van ter Doest; Willem Grip, kanunnik van Harelbeke; Boudewijn Grip en Pieter Bliec enerzijds; en drie van de erfgenamen anderzijds, namelijk de Brugse poorters Lamsin Tolnare, Gillis Dop en Jacob Rijnvisch. De twee eerste hadden in 1302 partij gekozen voor de Franse koning en hun goed was onder sekwester geplaatst. L. Tolnare had grondbezit te Aardenburg, te Stampaartshoeke onder Moerkerke en een visserij te Lapscheure, met daarbij nog renten te Moerkerke en cijnzen te Lissewege en te NieuwmunsterGa naar voetnoot(5). Bij Gillis Dop werden 30 zakken wol aangeslagen te Brugge en een schuldvordering op de abdij van ter Duinen, daarenboven bezat hij een moere te Oostkerke en cijnzen te Dudzele en HoutaveGa naar voetnoot(6).
De uitvoering van de testamenten van Willem en Pieter van der Spoie gaf aanleiding tot een tussenkomst van de officiaal van het bisdom Doornik. De twee latijnse brieven van de officiaal werden door Kervyn de Lettenhave wel in zijn Codex-uitgave opgenomen. De eerste brief is gericht aan de deken van Brugge. Willem en Pieter van der Spoie waren reeds negen jaar overleden en de drie hoger genoemde erfgenamen hadden gevraagd om eindelijk hun deel van de nalatenschap te mogen ontvangen. De uitvoerders en de erfgenamen worden nu verzocht te Brugge of elders bijeen te komen, om aan deze laatsten hun deel in de erfenis uit te keren. Indien de testamentuitvoerders | |
[pagina 73]
| |
weigeren dan moeten zij met de twee testamenten verschijnen voor de officiaal te DoornikGa naar voetnoot(7). De betwisting liep zeker over het aandeel van de nalatenschappen die de uitvoerders wilden besteden voor kerkelijke stichtingenGa naar voetnoot(8). In het testament van Pieter was de bepaling daarover zeer onduidelijk. De zaak kwam niet in orde en Lamsin Tolnare had een deel van de goederen van de erfenis eigenmachtig in bezit genomen en weigerde deze terug te geven. Een tweede brief van de officiaal van Doornik, gericht aan al de pastoors en de kapelanen van het bisdom Doornik, geeft aan L. Tolnare zeven dagen tijd om de geüsurpeerde goederen terug te geven aan de testamentuitvoerders, zoniet wordt hij in de kerkelijke ban gedaan en loopt hij daarenboven nog een boete op van 100 mark ten voordele van de bisschoppelijke curie te Doornik. Voor de uitvoering wordt de hulp ingeroepen van de wereldlijke overheid. Zij die hulp weigeren lopen dezelfde straffen opGa naar voetnoot(9). Is het misschien daarom dat Lamsin Tolnare, als burgemeester van Brugge, in 1306 zo vijandig gezind was tegen de bisschop van Doornik?Ga naar voetnoot(10). Dit zou ons dan toelaten het overlijden van Willem en Pieter van der Spoie te situeren tussen 1294, laatste vermelding van Willem als schepen te Damme, en 1297, negen jaar vóór 1306, duur van de betwisting.
Hierna volgt de tekst van het testament van Pieter van der Spoie. Eerst vraagt hij dat al de schade en het onrecht door hem veroorzaakt voor alles zou hersteld worden. Daarna geeft hij aan zijn vader, die testamentuitvoerder is, onbeperkte volmacht om alles te regelen zoals hij het goedvindt zonder dat hij aan iemand moet rekenschap geven, ook indien er betwistingen ontstaan tussen Willem en de vrouw en de kinderen van Pieter. Willem en Pieter dreven samen koophandel, maar buiten het gemeenschappelijk handelskapitaal had Willem aldaar nog 1400 pond belegd, die hij vooraf uit de erfenis mocht terugnemen. Dit was een belangrijke som als we zien dat de rijkste Bruggelingen die in 1292 dienden in de poorterlijke ruiterij, ten minste 3000 pond moesten bezittenGa naar voetnoot(11). | |
[pagina 74]
| |
Vader en zoon van der Spoie schijnen van geringe afkomst te zijn, zoals vele van de rijke poortersfamilies van het einde van de 13e eeuw. Pieter schonk een som van 500 à 1000 pond om uit te delen aan de arme verwanten van vaders- en moederszijde in de dekenijen Brugge en Aardenburg. Over de hoogte van het bedrag moest alleen zijn vader beslissen. Zolang die bepalingen niet waren uitgevoerd mocht geen enkele der erfgenomen iets ontvangen uit de nalatenschap. Daarna mochten ze verdelen wat nog overbleef. Dit is wel de reden waarom, na negen jaar, de erfgenamen nog niets ontvangen hadden. Indien een van de erfgenamen dit wilde beletten dan zou uit de erfenis 500 pond weggenomen worden ten voordele van de graaf of van de bisschop van Doornik. Daarenboven mochten de testamentuitvoerders al hun kosten in rekening brengen zonder dat deze door de erfgenamen mochten betwist worden. | |
Tekst van het testamentJn die name sVaders ende tSeuns ende Selichs Gheest, amen. Jc Pieter van der Spoye ser Willems sone van der Spoye, portre in den Dam, machtich van sinne, ghesont van harten ende van gedachten, ende wel vorpenst bi rade van goeden lieden, ter heren Ons Heren ende der Maghet Marien ende alle Gods Heleghen, omme die salichede van mier ziele ende van minen vorders, makic ende ordinere mijn testament ende minen utersten wille in so wat manieren dat ment heeten mach ordinanche van utersten wille ende die also alst hier naer besereven es. Jnt erst so wille ic datmen gheheel restoir doe eiken mensche die rechte claghe doen sal van mie biden executeurs van minen utersten wille die hier naer ghenoment sullen sijn ende bescreven ende hiertoe so settic ende binde al mijn goed so waer daerment ghecrighen mach ende vinden in haren handen. Vort begharic ende wille in alre manieren waer dat zake dat enich discart ware tusschen minen here vader ende minen wive ende minen kindren van der deelinghe van miere doed jof van enichgherande dinghe daer eneghe tvifelinghe in wesen mochte, so wille ic Pieter van der Spoye vorseit dat mijn here mijn vader gheloeft si van alre coepmanscepe ende van al ander goede daer eneghe calaenge of wesen mochte iof coemen mochte met sinen simplen worden sonder eneghe ander proeve ende dat hiet selve verclaerse ende anders niemene. | |
[pagina 75]
| |
Vort so verlie ic Pieter vorseit ende bekenne dat mijn here mijn vader hute es schuldich te nemene van onsen ghemenen goede dat hie liefst hevet veertiene ondert pont vlaems die hie meer ligghende hevet an onse ghemene coepmanscepe danne ic ende also vele meer als mine remeringhe costen sal. Vort so gheve ic mine alemoesene jn die dekenie van Brughe ende van Ardenburgh ende minen aermen maghen van vadre ende van moedre ende daert mijn here mijn vader goet sal dinken ende minen executeurs vijf hondert pont iof tote dusentich ponden iof also alst minen here mijn vader goed sal dinken ende anders niemene, ende dese alemoesene mach mijn here mijn vader meersen ende minderen also als hem goed sal dinken na den dinghen die ic hem seide ende gheladen hebbe die alemoesen te ghevene. Ende omme dat ic wille dat alle dese vorseide dinghen sijn ende bliven vast ende ghestade so willic dat negheen van minen aeldinghers besitten no hand ne slaen none calengiere omme te deelne mijn goed dat na mie blivet het ne si dat sake dat mine executeurs van allen desen vorseiden sticken volcomenlike hebben haren wille ende daer naer so moeghen si delen datter blivet. Vort ware dat sake dat enich van minen aeldinghers wederseide jof lette iof dade letten in enigher maniere minen utersten wille vorseit, so wille ic dat mine executeurs moghen gheven den grave jof den biscop iof el iemene dat sie willen vijf honder pont van den ghereedsten goede dat na mie blivet omme helpe te vulcomene ende beschermene alle dese vorseide dinghen, vort alden cast die sie sullen doen omme te vulcomene dese vorseide dinghen, so wille ic dat sie nemen van minen ghereedsten goede ende datmes hem ghelove sonder rekeninghe ende sonder ander proeve. Mine executeurs van minen vorseiden utersten wille so kiesic ende make minen here mijn vader...
- Brugge, Stadsbibliotheek, Handschrift nr. 418: Codex Dunensis, 13e-14e eeuw, f. 321v, nr. DLXIII. (Over dit hs. zie Catalogue des manuscrits, ed. A. De Poorter, 1934, p. 468-470). Jos. De Smet |
|