Biekorf. Jaargang 70
(1969)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Intrigues rond een kostersbenoeming
| |
[pagina 32]
| |
kapittel van Sint-Pharaïldis te Gent aan de pastoor te Tielt Daar de pastoor van Tielt zijn benoeming te Tielt aan de proost zou te danken hebben, zal hij moelijk kunnen weigeren dcandidaat van zijn berschermheer te steunen. Baljuw Dierckens van Tielt dient anders te worden aangepakt. Brieven van recommandatie vertrekken terzelfdertijd met de candidaat, die occasioneel te Tielt verbleef om de proeven in zang en liturgie af te leggen, naar de pastoor van Pittem en ontvanger de Mûelenaere, die blijkbaar invloed konden uitoefenen op de baljuw van Tielt. Zij laat het aan het initiatief van de Ardooise griffier over een tussenkomst te wagen bij de deken van Roeselare, pastoor Valcke van Rumbeke. Griffier van Coquelaere hield zich stipt aan de richtlijnen van zijn invloedrijke en ijverige tante te Tielt; in bijlage geven wij trouwens de brief die pastoor Valcke onmiddellijk aan de griffier te Ardooie stuurde. De derde en laatste bijlage geeft de brief weer welke de candidaat zelf aan zijn huisvrouw schreef toen hij te Tielt zijn proeven had afgelegd, en quasi zeker van zijn benoeming, zijn ‘commissie’ afwachtte. Deze brief is in handen gekomen van de griffier, die de zaak te Tielt van dichtbij wilde volgen.
Laten wij nu de medespelers even voorstellen, en nagaan hoe ze op mekaar ingesteld waren. Vooreerst Petronella van Wonterghem uit Tielt. Zij was gehuwd geweest met Tobias Gallant, griffier van Tielt-buiten, en daarna met Jan-Baptist Loontjens van Tielt, eveneens behorend tot een zeer vooraanstaande familie uit Tielt. Petronella kende dus van dichtbij de draden van influentie die rond pastoor en baljuw konden worden gespannen. Zij had kinderen uit haar twee huwelijken en was eigenlijk afkomstig van Deinze. Griffier van Coquelaere was gehuwd met de dochter van haar broer Louis van Wonterghem-Coudyser uit Deinze. De griffier van Ardooie was bijgevolg haar aangehuwde neef, alhoewel zij hem betitelt als ‘mynheer ende eausin’. Familierelaties verklaren eveneens waarom zij de burgemeester van Deinze aanspreekt. Het betreft hier jan-Frans Hopsomere (Petegem 1696-Gent 1769), heer van Poelvoorde, Walle, Meulewal en ter Leyen te Gottem, burgemeester van Deinze sinds 1732, hoogschepen van de kasselrij Kortrijk. Door zijn functie de aangewezen persoon om met gezag een zo delicate vraag te steunen bij pastoor en proost.
Burgemeester Hopsomere was de zoon van Jan Hopsomere en Maria jochem. Deze Maria Jochem was eerst gehuwd geweest met Adriaan Coudyser. Een dochter uit dit huwelijk, namelijk Joanna-Maria Coudyser, gehuwd met Louis van Won- | |
[pagina 33]
| |
terghem, was de schoonmoeder van griffier van Coquelaere van Ardooie. De griffier was dus een oomzegger van de burgemeester van Deinze langs zijn vrouw. Zijn schoonmoeder Maria-Joanna Coudyser was immers een halve zuster van de burgemeester van Deinze, die in de brief verkeerdelijk als ‘swaeger’ staat aangeduidGa naar voetnoot(1).
De proost van Sint-Pharaildis te Gent was te dien tijde Guilielmus-Albertus de Lauw. Proost de Lauw was vanaf 1716 tot 1743 pastoor geweest te Tielt en in dit jaar kreeg hij zijn aanstelling tot proost van Sint-Pharaildis in de Sint-Niklaaskerk te Gent. Zijn relatie met pastoor Wauters van Tielt steunt waarschijnlijk op het feit dat hij vanaf 1741 tot 1743 pastoor Wauters als onderpastoor te Tielt had gekend. Daar Wauters pastoor de Lauw in 1743 als pastoor te Tielt opvolgde, is het goed mogelijk dat de weg tot zijn benoeming te Tielt werd vrijgemaakt door zijn voorganger, die naar Gent vertrokGa naar voetnoot(2).
Pastoor Ludovicus Wauters was geboren te Temse en bestuurde de stad Tielt van 1743 tot zijn overlijden in 1786. Blijkens de brief van de griffiersweduwe uit Tielt was pastoor Wauters goed bevriend met pastoor Valcke van Rumbeke, deken van Roeselare. Pastoor Petrus-Franciscus Valcke (Westrozebeke 1708-Rumbeke 1787) was een man van invloed en gezag, zelfs buiten de dekenij Roeselare. Tielt lag immers buiten de dekenij Roeselare en zelfs in een ander bisdom. Wat er ongetwijfeld op wijst dat pastoor Valcke in zijn tijd een meer dan gewone invloed had en een rol van belang heeft gespeeld in gans het gewest.
De mannen die hun invloed konden laten gelden op de baljuw van Tielt waren eveneens van tel. Baljuw Constantinus Dierckens zelf was te Tielt iemand van belang. In de jaren 1740 tot 1753 was hij ontvanger te Pittem, wat verklaart waarom men hem aanspreekt via personaliteiten uit deze gemeente. Baljuw Dierckens woonde echter te Tielt. In 1749 werd hij er vrijgesteld van burgerlijke wacht. In 1779 was hij gewezen baljuw van Tielt. Hij leefde nog in 1789Ga naar voetnoot(3). De pastoor van Pittem was Reinier de la Haye (Roeselare 1709-Pittem 1792), zoals van Coquelaere een geboren Roeselarenaar, zoon van jonkheer Pieter, schout van de stad, en een dochter Goudenhooft, behorend tot een familie wier invloed | |
[pagina 34]
| |
in de streek niet te onderschatten was. Hij werd pastoor te Pittem in 1741 en had dus baljuw Dierckens gedurende bijna geheel zijn ontvangerschap te Pittem gekendGa naar voetnoot(4). ‘Den ontfanger Meulenaere’ was Joannes de Mûelenaere (Koolskamp 1723-Pittem 1796), heer van Jonkersleen te Pittem, ontvanger van Koolskamp en Meulebeke, en die te Pittem in tal van kleine heerlijkheden baljuw, schepen of ontvanger was. Hij was de grootvader van graaf Felix-Amand de Mûelenaere, eerste gouverneur van West-Vlaanderen in 1830. Ontvanger de Mûelenaere was bijgevolg een collega van baljuw Dierckens als ontvanger te Pittem.
Hoe is de zaak van de benoeming nu verlopen? Petronelia van Wonterghem verzond haar krijgsplan naar Ardooie op 27 october 1759. Reeds op 28 october zegt deken Valcke zijn steun toe, waaruit wij besluiten dat van Coquelaere stipt de directieven van zijn tante te Tielt heeft gevolgd. Op 30 october 1759 kwamen de notabelen van Tielt bijeen en beslisten dat het kosterschap zou worden toevertrouwd aan een leek en niet aan een geestelijke, zoals men vroeger van plan wasGa naar voetnoot(5). Deze beslissing, die misschien reeds ingegeven was door de invloed ten voordele van Jan-Baptist Demeulenaere, protégé van griffier van Coquelaere, was ongetwijfeld koren op de molen van de Ardooise candidaat. De brief die hij naar zijn vrouw zond getuigt reeds van een optimistische zekerheid dat hij de begeerde benoeming zou verkrijgen. Wij vonden nergens de benoemings- of aanstellingsakte, maar het is zeker dat Jan-Baptist Demeulenaere koster-orgelist te Tielt is geworden. Hij overleed er immers in 1776 als titularis van het kostersambt. Hij was gehuwd met Maria-Theresia van Campernolle en hij had een zoon, Jan-Francis Demeulenaere, die zich later onderscheidde. Rond 1773 was de oudste zoon van koster Demeulenaere, Jan-Francis, carillonist te Tielt, nadat hij vroeger reeds te Oudenaarde en in de abdij van Ename tot ieders voldoening de beiaard had bespeeld. Wij hebben dus alle reden om te geloven dat Jan-Baptist Demeulenaere, koster van Tielt, zijn bediening met ere heeft vervuld, de ingewikkelde bemoeiingen rond zijn benoeming ten spijt. En dit zal toch het voornaamste geweest zijn.
L. Van Acker | |
[pagina 35]
| |
Bijlagen
| |
2. Brief van pastoor Valcke aan griffier van Coquelare, 1759.Mijn heer. Ingevolge UI. versouck sende hier benevens den brief van recomandatie ten faveure van uwen gerecomandeerden. Verhope naer UI. contentement sal wesen. Sult de goetheyt hebben den selven naer lecture te sluyten. Ondertusschen offere UI. allen mogelijeken dienst, en bidde gepersuadeert te syn dat jck | |
[pagina 36]
| |
maer occasien en soucke om te toonen dat jck waerlyck ben naer groetenisse aen juffrouw uw allerliefste, myn heer UI. geaffectioneerden Dienaar, P: F: Valcke Dec. Roul.
| |
3. Brief van Jan Baptist Demeulenaere, candidaat-koster, aan zijn vrouw te Ardooie, ongedateerd (1759).Mijne seer beminde huijsvrauwe desen dient om UI. te laeten weten als dat ghij niet en moet verwondert sijn om dat ick niet 'thuys gekomen en hebbe, want ick niet en hebbe moghen comen voor sondagh ofte misschien maendagh want ick ben verwachtend dat ick op desen dagh naer middagh sal commissie bekomen gemerckt die van 't collegie met den heer pastor naer noene sullen vergaderen om daer van te disponeren, ende ben geordonneert om van daeghe ende morghen te blijven tot bedienen van de costerije soo dat UI. niet en moet in sorghe wesen want ick vande notabele en g'heel het collegie daer toe sal gevoordert sijn, daer en boven hebbe ick oock het woort van den heer pastoor ende van den heer bailliu soo dat alwaer dat ick de commissie van daeghe noch niet en hadde de selve altijdt binnen corte daegen sal bekomen. Maer UI. en mooght daer van noch geen maeren stroyen voor dat ick selve 't huys en come waer mede blijve met hertelijcke groetenisse aen UE. mijn heer greffier ende alle goede vrienden. U: E: O: D: J.B. Demeulenaere. |
|