blij dat ge niet geschoten hebt’. Nu de onderpastoor kwam dat ook te wete en zegt hij alzo: ‘Miel, ge moogt dat niet meer zeggen, dat zijn fabels...’ En mijn vint schoot uit: ‘Wat ik gezien heb, heb ik gezien en 'k ga het voor niemand afgaan’. In al die jaren dienst heeft hij nooit niets wreeds tegenkomen of gezien.
'k Sprake daar van een valduive he? Wel op 't goed van Dedewallens woonden er veel valduiven, of bosduiven lijk of ge verstaan wilt, en d'heren hielden daar veel van, goed, mals vlees. Nu en dan moest Kamiel er schieten bij valavond, en ik en Kamiel volgden en hielden ons koeste bachten een boom. Miel volgde ze in de lucht, poef! en de koeiwachter liep er naar waar ze gevallen lag.
Als moetje van mijnhere Dedewalle begint, herleeft ze en heur hart gaat open. Dat ondervond ik het best bij mijn laatste bezoek einde maart, ze had een lichte verkoudheid gehad en wilde van geen nieuwsgierige bezoekers meer weten.
‘Neen jong, 'k ga niet meer vertellen, 'k heb een halve koude g'had en ze is op mijn een ore gevallen, daarmee zijn ik vele verdoofd. En daarbij 't staat al in de gazetten en ze wees naar knipsels die daar lagen.
Maar weet ge wie dat er hier ook gekomen is? mijnhere Leon Dedewalle, de zeune van mijnhere Stanislas, ja hij, hier heeft hij wel een ure in mijn ovekotje gezeten om zekers te weten dat ik op 23 mei verjare, 'k ga dan te vullen honderd jaar oud zijn. En zeggen dat ik hem heb weten trouwen en zijn vader ook, mijnhere Stanislas op 't kasteel Tudor op Sint-Andries. Je kan peinzen, 'k heb zelfs de trouwfeeste van mijnheer Manuwel geweten, dat was de oudste zone van de drie knechtjongers van Mevrouwtje. 'k Moet het wel geloven dat ik oud ben, ze zijn allemaal dood en geoordeeld, waar gaat de tijd. En als de paters te Zevekerke gebouwd hadden kwam pèr'abbé nu en dan messe lezen in de kapel voor 't oud Mevrouwtje en heur volk, maar niemand anders was toegelaten.
Mijnheer André, de jongste zone, was onze baas en als hij trouwde kreeg het werkvolk elk een groot koekebrood en hij gaf een ballinge in de Watermeulen met prijzen, die herberg is nu afgesmeten. Dat was goe’ volk de Dedewallen, 'k en zou er geen kwaad willen van horen, 'k peize nog dikwijls op al die mensen als ik hier op mijn eentje zitte te dromen.
Ze gaan me vieren, maar 'k zijn niet gediend met dwaze kompelmenten, 'k zijn nog goed bij de mijne, maar 'k krijge zeer in mijn hoofd als ik op dien zoveelsten mei peinze. En 'k moest overlaatst nog lachen, zegt er hier een alzo: ‘'k zou ook willen honderd jaar worden’. 'k Bezie ze 'n keer goed en 'k zegge: ‘t' Is te late mens, daarvoor moest ge in uw leven vele gewerkt hebben en magere kost g'eten hebben...’
m. cafmeyer