Biekorf. Jaargang 68
(1967)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 393]
| |
Een Westvlaming op het eiland Mauritius
| |
[pagina 394]
| |
zuster, die hij hem aanbevolen heeft, zal voorzienGa naar voetnoot(2). Vermoedelijk woonde de familie van Muylle bij hem in, want we vinden de overlijdensakte van zijn ouders te Gits niet meer terug. Op 18 sept. 1861 krijgt hij zijn excorporatiebriefGa naar voetnoot(3); de gegevens over Muylle zijn zo gunstig, dat hij door 't Engelse ministerie van koloniën, waaraan de goeverneur van Mauritius onderworpen was, reeds vóór zijn afreis onder de klerus van het eiland, die krachtens het Concordaat van 1802 door de Staat wordt bezoldigd, wordt opgeschreven. Het eiland Mauritius, 880 km. ten oosten van Madagascar, het huidige Malagasy, in de Indische Oceaan, werd in 1505 door de Portugees Pedro Mascarenhas ontdekt, kwam van 1598 tot 1710 in bezit van de Hollanders, die het naar Prins Maurits Mauritius noemden. Onder Frans bewind vanaf 1712 droeg het de pompeuze naam Ile-de-France. De Engelsen, die het in 1810 veroverden, schonken het eiland zijn naam Mauritius terug. De bevolking bestond er dan reeds uit een bonte mengeling van Europeanen, Negers, Singalezen, Chinezen, Maleiers en Indiërs. Op 30 september 1861 landt F. Muylle in de hoofdstad Port-Louis, waar hij wegens zijn leeftijd en ervaring door de bisschop Mgr. W.B.A. Collier o.s.b. aanstonds als pastoor van St.-Salvators, Bamboa-district van Black-River, wordt aangesteldGa naar voetnoot(4). Hij heeft er een zeer arme bevolking, over een grote oppervlakte verspreid, die hoofdzakelijk bestaat uit vrijgekochte slaven van 1835, en waar hij 4 jaar zal werken. Wanneer de nieuwe bisschop, Mgr. M.A. Hankinson, o.s.b. (die op 6 sept. 1863 Mgr. Collier is opgevolgd) op 24 sept. 1866 aan de goeverneur de overplaatsing van Muylle naar Rodriguez meedeelt, maakt hij de lof van Muylle. Door zijn geest van zelfopoffering en voorliefde voor de armen had hij aller achting gewonnen. In een Franse brief aan de president der kerkfabriek van Bamboo van 1 okt. 1866 zegt hij dat Muylle edelmoedig aanvaard heeft te zorgen voor deze 800 mensen zonder geestelijke hulp en onderricht. Hij kent ook maar één priester, die hiertoe bekwaam is: ‘C'est votre curé dont vous connaissez mieux que moi le zèle ardent et le dévouement sans bornes.’ Op 6 okt. 1866 vertrekt Muylle naar Rodriguez, een klein eiland 638 km. ten oosten van Mauritius, met een zeer achter- | |
[pagina 395]
| |
lijke en arme bevolking van boeren en vissers. Het zijn hoofdzakelijk Kreolen, die elke priester als ‘mofine’, d.i. aanbrenger van onheil beschouwen. Slechts veel later, als zij door Muylle's liefde en strenge levenswijze zijn gewonnen, zal hij vernemen welk groot gevaar hij gelopen had bij zijn aankomst op dat slechts 40 km2 grote eilandGa naar voetnoot(5). De Engelse goeverneurs maakten het de missionarissen dikwijls ook niet gemakkelijk. In 1846 reeds was pastoor Eggermont verdreven geweest door Sir William Goum, doch hij had in 1847 te Londen gelijk gekregen. Nu is het goeverneur Jenner, die het Muylle lastig maakte. Gedurende het grootste deel van 't jaar heeft hij geen huis, hij ontvangt geen cent van zijn salaris en moet zijn dagelijks rantsoen van rijst of maniok bij zijn arme gelovigen bedelen of ontlenen. Hierbij komt een bevel van de goeverneur nopens het katechismusonderricht, zodat Muylle het geduld verliest en een heftige brief aan de overheid schrijft en zelf naar Mauritius overkomt. De goeverneur verbiedt hem naar Rodriguez terug te keren. Mgr. Hankinson betreurt de harde brieven van Muylle, die evenwel, zo schrijft hij aan de goeverneur in een brief van 4 nov. 1867, een gevolg waren van uitdaging en vervolging; hij kan voor het ogenblik geen priester zenden naar Rodriguez, want het zal moeilijk zijn iemand te vinden die Muylle in zelfverloochening evenaart... Terwijl Muylle op Mauritius terug is in 1867, bereikt een vreselijke epidemie van malaria, die Port-Louis en verscheidene districten decimeert, haar hoogtepunt. Met zoveel ijver staat Muylle zijn zieke confraters bij, dat hij zelf ziek valt, en op 11 april 1868 vraagt Mgr. Hankinson toelating voor hem om op verlof te gaan naar Europa. Wegens herhaalde koortsaanvallen is zijn gezondheid helemaal geknakt, en hij is zo zwak dat de bisschop zelfs twijfelt of hij de reis zal kunnen maken De reis verliep voorspoedig. Helemaal hersteld komt Muylle, na een bezoek aan de paus, op 14 mei 1869 op Mauritius terug. Reeds had zich in Vlaanderen het nieuws verspreid dat hij overleden was, wat evenwel spoedig kon tegengesproken wordenGa naar voetnoot(6). Hij doet enkele weken dienst aan de kathedraal, en wordt begin juli pastoor van de Visitatie in het rustige Vacoa, in het midden van het eiland. Het klimaat is er frisser, de bevolking meer ontwikkeld, en het werk minder lastig, maar Muylle verlangt zijn oude parochie terug en komt nog in oktober van hetzelfde jaar in St. Salvators, waar hij tot 1874 verblijft, wanneer aan de lazaristen het district van Black-River met Bamboo als centrum wordt toegewezen. In februari 1874 wordt hij pastoor van St. Philomena te Poudre | |
[pagina 396]
| |
d'Or, dat ongeveer hetzelfde klimaat, dezelfde levenswijze en aard van bevolking heeft als Bamboo, maar dat belangrijker is. In 1880 wordt hij door Mgr. W. Scatisbrick, opvolger van Mgr. Hankinson, tot kanunnik van de kathedraal van Port-Louis benoemd, maar hij zal steeds door zijn mensen ‘vader’ worden genoemd. Een tweede maal komt hij met verlof naar Vlaanderen. Hij vertrekt op 16 mei 1882, scheept in op 7 december en is op 4 februari 1883 te Poudre d'Or terug. Na 26 jaar missieleven in dit hardvochtig klimaat wordt hij op 20 januari 1888 pastoor van het kleine Pont-Pralin, met een zeer zacht klimaat, en waar zijn werk tot een minimum wordt herleid. Op 14 sept. 1889 vraagt Mgr. Meurin s.j., die intussen Mgr. Scatisbrick is opgevolgd, aan de goeverneur Muylle's ontslag, te beginnen met 1 september, wegens ouderdom en een verlamming, die hem alle arbeid onmogelijk maakt. Zijn laatste verblijf is het ziekenhuis van Belle-Rose, bezorgd door de Zusters van O.L. Vrouw van Barmhartigheid, een inlandse congregatie, in 1850 door een vrouw uit Mauritius en de Belgische priester Masuy gesticht. Hij sterft er op O.L. Vrouw Lichtmis, 2 februari 1890, en wordt volgens zijn uitdrukkelijke wens in het St. Salvatorskerkje van Bamboo begraven. Frederik Muylle was trouw gebleven aan zijn leuze: Deo in pauperibus. Hij leefde als een heilige, zijn huis was armer dan de cel van een kluizenaar. Al wat hem toebehoorde was voor de armen, en om hen te ondersteunen stond hij zijn eigen fortuin, die niet gering was, en het grootste deel van zijn kerkelijk inkomen afGa naar voetnoot(7). Zijn oud-parochianen richtten voor hem een grafmonument op met de veelbetekenende woorden, samenvatting van zijn leven: Hij heeft geleefd voor God en de zielen. Aub.-Tillo VAN BIERVLIET o.s.b |
|