Biekorf. Jaargang 68
(1967)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Kortrijkse waterdokteur en de cholera van 1866Halverwege juli 1866 werd te Brugge het eerste geval van cholera officieel vastgesteld. De ziekte was in augustus van 1865 te Parijs gesignaleerd geweest en had zich over Engeland, Nederland en België vrij vlug verspreid. In onze gewesten nam de besmettelijke ziekte een onrustbarende uitbreiding maar, in vergelijking met de provincies Antwerpen en Brabant, waren de sterfgevallen in West-Vlaanderen eerder matigGa naar voetnoot(1). Toch stierven er te Brugge alleen tussen 13 en 27 juli 1866 achtenvijftig ‘cholerieken’, hetzij gemiddeld vier per dag. De maand augustus bracht geen beternis, integendeel. De stedelijke en provinciale gezondheidscommissies stelden alles in het werk om de haarden van besmetting op te sporen en de ramp naar bestvermogen in te dijken. De menslievende dokter Vander Plancke bestreed te Kortrijk met zijn watertherapie de cholera met succesGa naar voetnoot(2). Zijn zelotenijver voor de nieuwigheid van de Silesische landbouwer Vincenz Priessnitz, deed hem in september van het berucht cholerajaar naar de pen grijpen. Hij stuurde een uitvoerige brief op, o.m. aan ‘De Standaerd van Vlaenderen’Ga naar voetnoot(3). Die brief is belangrijk omdat hij uitvoerig de zienswijze geeft van de Kortrijkse waterdokteur over de aard van de cholera, alsmede een gedetailleerde beschrijving van de heilbrengende waterbehandeling. Merkwaardig is tenslotte ook de verantwoording van zijn watertherapie, waarvan hij een korte historiek geeft. Hij zou, blijkens zijn brief, reeds in 1832 de hydrotherapie te Kortrijk hebben toegepast, dus lang voor 1840, het jaar van zijn eigen genezing te GräfenbergGa naar voetnoot(4). j. geldhof | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageBrief van Dr. Vander Plancke aan de redactie van ‘De Standaerd van Vlaenderen’
Kortrijk, den 19 september 1866
Aen den Heer Opsteller van den Standaerd, te Brugge Mynheer, Ten voordeele der waerheid en van 't lydend menschdom, gelieft de volgende woorden door uw Nieuwsblad kenbaer te maken. In den cholera ziet men, met de zelve middels, den eenen sterven, den anderen genezen. Ik hoor zeggen: ‘De Docteurs, in 't algemeen, staen stille voor die wondere ziekte.’ Men schryft, men zoekt middels, en men blyft in de onzekerheid. Ik heb noch onlangs een boekske gelezen dat geheel en gansch in onzekerheid sluit. My dunkt nogtans dat ik wel weet wat dat die ziekte is, en hoe zy moet genezen. Het is een vergif, een fenyn, of vergiftiging dat de ingewanden ontstelt, ophitst, ontsteekt, en alzoo byna al het vocht en de warmte van het lichaem daer naer toetrekt. Van daer komt het dat het gene de zieken onder en boven verliezen zoo waterachtig is; van daer komt het dat het bloed verdikt en schynt als uit te droogen, niet meer en vloeit, aen het herte verstopt, en dat de zieken krampen krygen, en blauw worden, en versmachten; zy verstyven uitwendig, en zy branden inwendig. Maer nu is het de groote zaek van dat fenyn te vernietigen, te doen uitkomen, den brand te blusschen, en het bloed te doen vloeijen, door zijn verloren vocht weder te geven en aldus de levens warmte te herstellen. Voor dit al moet men koud, versch gepompt of geput water drinken of beter in gieten, niet by glazen, maer by pinten, seulen, eemers of hakers, gelyk of gy zeggen wilt. 1. Om het vergif uit te langen. Een voorbeeld: neem een lepel vitriool: als gy hem uitdrinkt, gy brandt doodelijk uwe keel, uwe maeg, enz.; maer langt hem uit in eenen stoop water, gy zult daer van drinken zonder leed. Van de gelyke, langt het vergif uit in uwe maeg en buik, het zal zoo niet meer branden, noch zyne doodelijke uitwerking te wege brengen. 2. Om veel te kunnen spuigen (zelfs al onder). Spuigen in den cholera is geen slecht teeken, het vergif is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er in, laet en doet het maer uitkomen. Drinkt dan zeer gulzig tien, twaelf en nog meer pinten water, er zullen er zoo vele uit komen, vermengeld met galle, slymen en andere vuiligheid of vergif. 'T is zoo veel ontlasting! van 't zelfde al onder alswanneer het water doordringt langs darmen, nieren, en blaes. 3. Om den brand te blusschen. Hoe weinig tyds het water in het lichaem is, het neemt van den brand mede, en ververscht den zieken. 4. Om het bloed in vloeije te houden en de warmte uitwendig te herstellen. Hetgene gy drinkt zal nooit al uitkomen. Hetgene in de maeg blyft, kan opgezogen en in de aders overgezet zyn, om het vocht te vervangen dat er door de ziekte uitgetrokken is naer de maeg en ingewanden. In plaetse van warmen koekepoer of lynzaedmeel-pap (cataplasmen) op den buik te leggen, dat koud wordt, en mostaert op de beenen, dat zeer doet, legt op den buik doeken twee mael dobbel in versch koud water gedoopt en weinig uitgewrongen, die zullen warm worden, en insgelyks draeit rond beenen en arms, die krampe lyden, doeken in koud water nat gemaekt en uitgewrongen of vrijft die met zulke natte koude doeken. Maer, waer op is dit al gesteund?
Ik eindige met den innigen wensch uit te drukken dat al wie dit zal lezen of zal hooren lezen, het geloove, en, in geval van aenranding door den cholera, het moedig, op God betrouwende, in 't werk stelle tot zyne spoedige genezing. Aenveerd, Mynheer, myne hertelyke groetenissen.
j.f. van der plancke
|
|