| |
| |
| |
Mengelmaren
De herberg Drie Koningen bij de Kruispoort te Brugge
Een (nu verdwenen) herberg waarvan de naam in kroniek en oorkonde meermalen genoemd wordt.
De herberg Drie Koningen stond op het Sijseelse, dicht bij de Kruispoort, tussen Het Schaeek (waarover Biekorf 1967, 36) en De Fortune.
Bij Drie Koningen op de Maalse steenweg werd hertog Karel de Stoute bij zijn aankomst in 1468 door de stadsmagistraat begroet. De ballingen, die bij gelegenheid van de blijde inkomst zouden gratie verkrijgen, stonden wat verder opgesteld, bij Sevecote.
Ook in 1497, bij de inkomst van hertog Filips, stonden de ballingen bij Drie Koningen opgesteld. De derde stroof van het gelegenheidsgedicht uit 1497 beschrijft dit duidelijk:
Ons eerdshertoghe sand sinen provoost
Ten drij coningen, voor alle saken
Als een die was der ballinghen troost
Daer elc ballinc bleef op sijn propoost.
Gracie gracie laet ons ghenaken
Met luden voysen datse spraken
Heere wilt ons in ghenaden ontfaen
Vergeeft ons wat wij hebben misdaen.
De ballingen waren in 1497 echter zo talrijk dat een tweede groep wat dichter bij de Kruispoort de komst van de vorst moest afwachten. (Zie de tekst in Biekorf 1960, 39-40). De klassieke plaats van begenadiging der ballingen bleef echter topografisch en literair de Drie Koningen.
a.v.
| |
Quadrupels
Aansluitend bij Biekorf 1967, 185.
Vaelande van Ieper noemt nog de quadrupels, zijnde grote goudstukken in een rijmwerk van zijn Tyd-Verdryf, uit 1805-1806 (no 6, p. 15). Kalle vertelt er aan Mante hoe de Mommer, heel in 't goud gekleed, goudstukken uitstrooit:
Sie! wat groote goude plaeten!
'T syn wat anders als ducaeten,
En de minste keer voor keer
Syn quadrupels of nog meer.
| |
| |
Mante verstaat echter quadrupels als kwae druypers, en dat is goud noch geld, zegt hij, maar een ongemak. Waarop Kalle uitroept: ‘Hoe kunt gy soo aevrechts meynen? 'T syn vierdobble souvereynen...’
Die uitspraak van Kalle bevestigt het bestaan van de Franse quadruple (van vier pistolen of souvereinen) naast de oude Spaanse quadruple.
d.r.
| |
Poperingsche hoppe
Het Sint-Janshospitaal te Brugge had zijn eigen ‘brauhuus’, reeds in 1402, en kocht alsdan reeds voor eigen brouwten zekere hoeveelheden ‘ommelen’ en ‘gruten’ aan. (Rek. 1402, f. 58v). De herkomst van de hommel wordt niet aangeduid, doch de term ‘ommelen’ laat vermoeden dat de aangekochte hop uit het Poperingse hommelgebied afkomstig was.
Omstreeks 1530 koopt het hospitaal hoeveelheden hop aan zowel uit Poperinge als uit Aalst; de (in de rekeningen) geschreven term is alsdan hoppe met bepaling van de herkomst: Poperinsche, Aelstersche. Hier volgen enkele voorbeelden van Poperingse hop door het hospitaal aangekocht.
1536. - ‘Den 11. in meye betaelt Gheeraert Philips, van eenen zack poprinsche hoppe weghende 208 pont te 16 sc. 10 d. gr. thondert, draecht metten oncosten 21.4.2 d. par.’
1539. - ‘(2 dec.) betaelt van twee zacken poperinsche hoppe tsaemen weghende 544 pont, te 5 lb. 12 sc. par. thondert’. (Rek. 1536, f. 31; 1539, f. 16).
In 1541 wordt ‘poperinsche hoppe’ ook genoemd in Brugse procesteksten (Sent. Civile 1541-42, f. 188). Het Memoriael vanden Camere vermeldt anno 1578 (f. 3v) ‘een duust poperynsche hoppe vander nieuwe was’.
Het Westland spreekt alsdan onveranderlijk van hommel, zoals blijkt uit de rekening van de Duinenabdij bij Veurne. Einde februari 1564 wordt de ‘cnape’ van de boursier ‘ghezonden tsincte sicx ende Julyen omme te Poperynghe te coopen hommele’. Op 24 augustus van hetzelfde jaar wordt de bode uit Koksijde ‘ghezonden te Poperinghe omme te verneemen wat de hommele geldt ende aldaer te doen coopen’. Het handboek van de boursier der abdij vermeldt voor het jaar 1568 (f. 73) een betaling van 38 pond par. ‘voor eenen zacq hommele weghende 320 pond te 12 lb. par. thondert’.
In 1502-1504 had het St.-Janshospitaal een hopakker in eigen beluik (binnen de stadswallen!). De boursier betaalt in 1502 aan de hofman een extra vergoeding om ‘twaermoeshof, tgroote hof, de plaetse daer de hoppe staet ende de zustershof te doen spittene, wiedene ende anders’. Voor die Brugse hopakker worden in 1502 van Jooris Teerlinc 450 ‘elsen hoppepert- | |
| |
sen’ gekocht. In 1504 laat de boursier 350 ‘hoppepertsen’ hakken in de hospitaalbossen te Eeklo. (Rek. 1502, f. 73, 78v; 1504, f. 75). Het hospitaal heeft dan omstreeks 1525 zijn eigen hopteelt binnen Brugge laten varen om Poperingse hoppe aan te kopen. En niet alleen Poperingse, maar ook ‘Aelsterche hoppe’ wordt in 1533-1536 door het hospitaal aangekocht. Was de Poperingse hop alsdan reeds gezocht om de kwaliteit? Feit is, dat in 1536 het Brugse hospitaal een zak ‘aelstersche hoppe’ van 464 pond koopt tegen een prijs van 10 sc. 6 d. gr. het honderd, d.i. 33 % goedkoper dan de Poperingse hop, die alsdan 16 sc. 10 d. gr. het honderd gold.
a.v.
| |
Papegaaiboeken
Op de vraag in Biekorf 1967, 191.
De ‘Papegay’ die door Gimblet ca. 1800 te Gent wordt herdrukt is eigenlijk geen ‘volksboek’, doch een tweedelig formulierenboek dat als zodanig in de boekenlijst van Gimblet in 1789 (en later) aangeboden wordt. ‘Papegay, of Formulier-Boek, 2 deelen’, zo luidt daar de titel.
De auteur van de Papegay is niemand minder dan Willem van Alphen (Leiden 1608 - 's Gravenhage 1691), secretaris van het Hof van Holland. De volledige titel van het werk is:
‘Papegay, ofte Formulier-boek van allerhande Requesten, Mandamenten, Conclusien, Schrifturen, als anders, in de dagelijkse Practijke dienende voor de respective Hoven van Justitie van Hollandt 's Gravenhage 1668’.
Het werk werd meermalen herdrukt; een vijfde druk verscheen te 's Gravenhage in 1682-83. Latere drukken o.m. te Utrecht. En er zou dus, volgens Vanderhaeghen (Bibl. Gantoise IV 244), ook een Gentse herdruk van Gimblet bestaan.
De Papegay is taalkundig belangrijk en is opgenomen onder de bronnen van het Wdb. Nederl. Taal. Dit Woordenboek geeft (XII-1, 361) voor papegaai de bepaling: ‘Benaming voor een boek, waarin men voorbeelden vindt die men slechts behoeft te volgen’.
De term Papegaaiboeken verschijnt dan ook, in bibliografische werken, als equivalent van Brievenboeken. Door E. Dronckers (Catalogus Verzameling Waller) worden onder Papegaaiboeken - Brievenboeken de volgende populaire formulierboeken geplaatst:
- Een genoeghlijck Boeckjen, voor de vryers en vrysters, hoe hem een Vryer sal dragen, om een Vryster te behagen. Ten tweeden, om een Minne-brief te schrijven met sijn Opschrift naer behooren, om een Vryster te bekooren. Ten derden, om sijn Trouw te presenteeren, te vryen met manier, en dat in deught en eeren... (Van dit papegaaiken, dat met houtsne- | |
| |
den is versierd, zijn datum noch plaats van uitgave bekend.)
- Handleiding tot de kunst van brieven schrijven... Vermeerdert met een Tafel van Courant-Geld in Banco-Geld. Als meede Aanhangzel van Formulieren en Zamenspraken. (Een Amsterdamse uitgave, 18e eeuw, bij Bernardus Mourik.)
- Post-Comptoir van Cupido en Mercurius... door Jacobus De Jongh Junior. Amsterdam 1751. (Bevat een keus van liefdebrieven en brieven ‘tot de Negotie en Koophandel’.)
- De Volmaakte Sekretaris: een vertaling en bewerking van de zeer verspreide ‘Le Parfait Secretaire’. Tweedelige grote papegaai, meermalen herdrukt.
- De Wegwijzer der Minnaars en Minnaressen, of onderrichting tot het schrijven en beantwoorden van allerlei soorten van minnenbrieven, om zich te gedragen in vele voorvallen en gelegenheden der vreijerij. Ten dienste van Vreyers, Vreysters, Weduwnaars, Weduwen en Allen die Minnen. (Een populaire papegaai, gedrukt of herdrukt te Amsterdam ca. 1870.)
c.b.
| |
Deense rijpaarden in Vlaanderen
Op de vraag in Biekorf 1967, 64.
Deense paarden werden reeds in 1252 verhandeld op de markt te Damme. De z.g. ‘Deense’ paardenkopers waren ten dele Friezen, o.m. uit Edomsharde (een plaats die in 1634 in de zee verzwolgen werd). Die ‘Denen’ voerden hun paarden (en ossen) aan langs het Zwin en betaalden 2 deniers marktgeld per kop. Het ingevoerde Deense paard was vooral een rijpaard.
In de 16e eeuw is het Deense rijpaard nog steeds op onze markten. Op zijn zakenreizen berijdt de broeder-econoom (bursier) van het St.-Janshospitaal te Brugge een Deens rijpaard. In 1539 verkoopt broeder Michiel ‘een cleen zwart deynsch perdekin met de zale ende den thoom’ tegen een som van 36 pond parisis. Een verkoop die samenvalt met de aankoop van een ander ‘zwart deynsche rytpert jeghens Colaert de Caloen met zadele ende ghetuughe ende toom omme treysen vanden broedere’. Dit nieuwe paard kostte - met inbegrip van de wijnkoop - 66 pond par. (SJH. Rek. 1539, f. 2v, 19v).
Marcus van Vaernewijck verkondigt in zijn Historie van Belgis (1574) de lof van de Gentse paardenmarkt op Halfvasten en de roem van het Vlaamse paardenras: ‘Die vlaemsche peerden, aldus Vaernewijck, ende die ander diemen in Nederlant vint, zijn de beste ende sterckste oorloochsche peerden om een lance op te voeren, diemen yewers vint; al hebben die Denemarckers, Polen, Moscovieten ende Tartaren groote overvloedicheyt van peerden, nochtans en moghen zij in grootheyt noch sterckheyt niet ghelijcken die vlaemsche oft nederlandtsche peerden’. (Historie, ed. 1784, II 222.)
| |
| |
Deense hengsten worden nog weer in de 18e eeuw ingevoerd en betrokken in de oprichting van de officiële haras door de Oostenrijkse regering; daarover P. Lindemans, Landbouw in België II 305-313. De ingevoerde ‘Deense’ hengsten omvatten feitelijk ook Holsteiners en Friezen.
a.v.
| |
Engelendale door (Guido en) Caesar Gezelle
Een vrijwel onbekend werk van Caesar Gezelle. In geen enkele bibliografie te vinden. Daarom de hiernavolgende inlichtingen.
Het zal een genaaide uitgave zijn geweest, formaat ± 25 × 16 cm. Ik bezit een naderhand gebonden exemplaar, zonder het oorspronkelijke kaft bijgevolg. De binnen-titelpagina heeft wat volgt:
Engelendale / vier / Sprookjes over aardsche en hemelsche Engelen / uit de werken van / Father Faber / † vertaald † / I door Guido Gezelle / II/IV door Caesar Gezelle / J. Houdmont-Carbonez / drukker Filips de Goede laan / Brugge.
Geen jaartal. Noom Caesar, getuige een inleidende bladzijde in brieftrant, ‘maakte’ het boek voor zijn nichtje Amanda. Bedoeld wordt Amanda Gezelle, jongste kind en enigste dochter van George (geboren 18...), de tweede zoon van Guido's broer Romaan Gezelle (geb. 1832). Zijzelf werd geboren in 1898 en had, op het ogenblik van bedoelde uitgave, naar verluidt haar eigen mondelinge mededeling, zowat plechtige-communieleeftijd. Bijgevolg is het vermoedelijk jaar der publikatie aannemelijkerwijze 1910. Deze Amanda Gezelle is in huwelijk Mevrouw J. Hugelier, tot voor kort woonachtig in en bewaarster van het Gezellemuseum in de Rolweg.
Het boek bevat vier verhalen: I De laatste kinderen of de schoone middernacht (bl. 9-18); II Filips' dood of kinderweedom (bl. 21-34); III Een weemoedig Hert of de kleine Niemandsvriend (bl. 37-64); IV De Weenende Engel (bl. 67-88). De ‘vertaling’ door Guido loopt tot bl. 17, halfweg een zin. Caesar merkt hierbij op in voetnoot: ‘Tot hier een handschrift van Guido Gezelle, uit het einde der jaren 1850.’
Deze uitgave is geïllustreerd met acht, telkens een volle bladzij beslaande, pentekeningen. Caesar's oudste broer Jozef, autodidact inzake teken- en schilderkunst, had, naar Streuvels vermoedt, anno 1907 Caesar's Uit het leven der dieren met pentekeningen verlucht. In dit laatste boek wordt daarvan nergens gewaagd. Evenmin is er in Engelendale sprake van de illustrator. Ook ontbreekt (ik vind er toch geen) elke paraaf op de tekeningen zelf. Naar de stijl te oordelen komt Jozef (in de wandeling Sef) Gezelle als illustrator in aanmerking. De trekken en halen van de pen zijn zeer gelijkend in beide wer- | |
| |
ken. De menselijke gelaten zijn soms erg onhandig afgewerkt; soms zit er m.i. veel poëzie (romantische dan) in de opgeroepen sfeer (bl. 8, 14 en vooral 40).
De stijl van Guido's ‘bijdrage’ herinnert sterk aan de psalmische trant van F. de Lamennais (inzonderheid Paroles d'un Croyant), wat de jonge Guido méér overkwam.
Het boekje heeft zijn belang voor de studie nopens de Gezelles allebei. Nog het meest voor die aangaande Guido als Westvlaamse katalysator van Faberiaanse en Engelse invloeden, vooral tijdens zijn jeugdperiode.
K.d.B.
| |
Taille
Op de vraag in Biekorf 1966, 244: Hoeveel was een taille op de ellemaat? betr. lijnwaadmaten op de markt te Brugge.
Een taille was de helft van een half vierendeel van een el, d.i. een zestiende van de oude el.
In het Vrije van Brugge was een taille bijna 4,5 cm (eigenlijk 0,043 m ¾). Een palm was = taillen en 2 zevenden.
Te Brugge was een taille ‘de minste maete die men op de Elle verkoopt of meten mag’, hoewel nog kleinere onderdelen als ‘een stroomael’ en ‘een kennisse’ bekend waren. De taille was echter de kleinste maat die op de el ingekeept was.
Gezelle heeft taalje gehoord te Kortrijk in een spreuk die hij in Loquela (Slachtmaand 1893) heeft medegedeeld als volgt: ‘De smake en is maar “en taalje! zoo zei een arm braaf wijf tegen heur” hongerige jongens, als ze nauwelijks genoeg hadde om hun den buik te vullen. Ze wilde zeggen: G'en smaakt het eten maar als 't in den zwelg is: van de tonge tot tenden 't kelegat, dat is, na heur verstaan, de verrente van een taalje’.
Arnemuiden (en ommeland) op Walcheren kent heden nog taelje, taolje met bet. een achtste el, de helft van een verrel (vierendeel), volgens Ghijsen, Wdb. Zeeuwse Dialecten.
e.n.
| |
De ijsvogel in het volksgeloof
Op de vraag in Biekorf 1967, 127.
Plinius en Ovidius hebben geschreven over de ‘Voghel Halcyone’, die ook door Hooft met verzen bedacht werd.
In de middeleeuwen gold de ijsvogel als een krachtige vogel: bij adel en hogere burgerij bestond de praktijk om een dode ijsvogel te bewaren in zijden hulsels met vijf gouden ringen om zijn hals, goed geborgen in een soms kunstig bewerkt kistje. Het bezit van zo 'n amulet verzekerde welstand en vermeerdering in rijkdom en eer. Om de kracht van het amulet te verhogen ging men het somtijds neerleggen onder het altaar, wanneer er een bepaalde mis gelezen werd.
c.b.
| |
| |
| |
De schuilnaam H.E. Landsvriend
Op de vraag in Biekorf 1966, 319.
De schuilnaam H.E. Landsvriend, auteur van de daar genoemde ‘Scènes historiques flamandes’ (Rijsel 1841), dekt eigenlijk de samenwerking van twee Kamerijkse geleerden met een sterke historische gehechtheid aan Oud-Vlaanderen: Henry Bruneel en Edward Le Glay (1814-1894). Vooral deze laatste is in onze geschiedschrijving bekend door zijn tweedelige Histoire des Comtes de Flandre (1843; nieuwe uitgave in 1886); Charles de Danemark (1878); Les Flamands aux Croisades (1879). H en E zijn de initialen van de twee auteurs. De Vlaamse naam Landsvriend had, in hun milieu, een bijzondere nationaal-romantische resonantie. Over hun samenwerking hopen we in een volgend nummer meer bijzonderheden te kunnen mededelen.
a.v.
| |
Kermis op Sint-Sixt (Westvleteren)
Naar aanleiding van de oude ‘banniere’ bij wijn- of bierverkoop te Brugge, waarover R. Willemyns in Biekorf 1967, 76.
Verleden jaar konden wij op een schilderij komen dat afkomstig is uit het klooster der Brigittijnen dat hier stond (ik bedoel op onze wijk ‘Sint Sixt’) in de 17e en 18e eeuwen, en door Jozef II werd afgeschaft. Dat schilderij is thans in privaat bezit.
Het stelt klaarblijkelijk iets voor als de kermis van de St.-Sixtkapel, gevierd vóór de herberg ‘den achtergael’. Op de achtergrond ziet men de kloosterkerk. Vóór de herberg een groep musicerende en dansende mannen en vrouwen. In de deuropening waarschijnlijk de herbergier zelf. Naast de deur hangt een plaat met een vogel er op geschilderd; klaarblijkelijk een nachtegaal, als ‘enseigne’ van de herberg. Op de hoek van de herberg een grote neerhangende vaan, eindigend in twee scherpe toppen; kleur is rood.
De vader van de eigenaars kocht dat schilderij op in de streek, en zegde altijd dat die rode vaan het teken was van kermis. Een grote vaan uit stof, en blijkbaar met een andere functie dan de kleine wijn- en bierbanieren die te Brugge, ten tijde van Cornelis Everaert (1509) de prijzen aanduidden. Die kleine steedse banieren waren, zoals Willemyns aanstipt, waarschijnlijk uit blik of een ander metaal. Het kan echter wel nuttig zijn, in verband met die prijsbanieren, hier te wijzen op de betekenis van de landelijke kermisvaan. Naar ik oordelen kan - volgens de pruiken en kostumen van de personages - kan dat schilderij dateren van rond 1700, wellicht zelfs nog wat vroeger.
B. Alfons. Westvleteren
| |
| |
- Die kermis bij de St.-Sixtkapel is inderdaad van oude datum: reeds in de jaren 1560 wordt daar, op de woensdag in de Sinksenweek, processie en maaltijd gehouden ‘naer costume’ zegt de rekening van de Duinenabdij. Zie daarover Biekorf 1934, 6.
b.
| |
Bij hereboeren
Mijn grootvader, afkomstig van Meulebeke, herinnert zich tal van oude liederen en gedichten. Eén ervan willen we hier publiceren. Waarschijnlijk is het een spotversje door een volksdichter gemaakt. Het gaat over een rijke boer op een groot hof te Hulste. Het speelt zich af in het begin van onze eeuw.
En de pachters moeten alle jare verhuizen.
Ze slaan alle drie maanden een vet zwijn
En de beste beetjes moeten in de beste kamer opgeten zijn
En 't oofvlees en de smout zijn bestemd vandien
Voor de knechten en de werkliên...
W. Devoldere, Pittem
| |
Afpaling van tiendlanden
Sijsele-Donk 1536
Tussen het St.-Janshospitaal te Brugge en de ‘tiende van Sijsele’ was jarenlang een betwisting aan de gang ‘ter cause vander sceedinghe ende pittepalinghe’ van tienden gelegen op Donk (toebehorend aan het hospitaal) en op Sijsele (toebehorend aan het commuun van O.L. Vrouw te Brugge, de pastoor van Sijsele en de heer van Pittem). Om de betwiste tiendgrens werd jaarlijks slag geleverd ‘mids dat de [tiend]pachters van beede zyden de thienden elc anderen ontvoerden ende ontvreimden, niet wetende trechte ghesceet van dien...’ (Rekening 1536, f. 8).
In 1536 werd een overeenkomst bereikt ter plaats, op het veld. De twee partijen hadden elk van hun kant ‘zekere ouderlinghen’ ontboden die ‘aldaer ter plaetse ghehoort’ werden. Op die vergadering te velde werden de tiendgrenzen ‘ghescheeden, ghesepareirt, ofgheteekent ende ghepaelt met eenen ghezwooren landtmetere’. Het hospitaal betaalde bij die gelegenheid 32 pond par. voor reiskosten en voor zijn aandeel in de ‘costen van den landtmetre’.
a.v.
|
|