Biekorf. Jaargang 68
(1967)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
O.L. Vrouw ter Ringen te Kortrijk
| |
[pagina 106]
| |
‘O.L.V. ter rust, bid voor ons. Kom ons te hulp, o Maria, nu en in de uur onzer dood en geleid ons tusschen uwe moederlijke armen tot voor den troon van Jezus uwen aanbiddelijken zoon. Kapel gesticht door Alexius Delporte in het jaar 1773 en vernieuwd door het gesticht O.L.V. van Bijstand te Kortrijk in het jaar 1897’Ga naar voetnoot(2). | |
Datering van beeld en kapelWij menen dat dit foutief is. De honderdste verjaring van de kapel vierde men immers niet in 1873, maar in 1878. Wat meer is, op de oude fundatiesteen stond er wel 1778. Die steen werd in 1897 vervangen door een nieuwe. Op de beroemde expositie van 1902 ‘Kortrijk door de eeuwen heen’, was hij nog te zien. Hij figureerde daar onder nummer 1231, maar in het bombardement van 21 juli 1944 werd hij met veel andere kostbaarheden van het Oudheidkundig Museum, waar hij bewaard werd, vernield. Maar de tekst van het opschrift is bewaard gebleven en luidde als volgt: ‘Kapelle gestigt door Alexius Delport en Joanna Petrole Gillon, zijn huysv., ter eere van O.L.V. te ruste, welk huys genaemt de dry ringen hun toebehoort. Bid voor de zielen 1778. O Maria! bid voor my, nu ende in de ure mynder dood; zyt myne Moeder in dit leven ende in het sterven’Ga naar voetnoot(3). Sevens dateert in 1883 de kapel niet van 1773 maar van 1778Ga naar voetnoot(4). De zusters, die in 1897 een nieuwe steen lieten maken, moeten verkeerd gelezen hebben. Wellicht was niet enkel dat laatste cijfer al uitgesleten, maar ook de herinnering aan het honderdjarig bestaan. Dat de inrichters van genoemde expositie van 1902 opnieuw 1773 lazenGa naar voetnoot(5), moeten wij toeschrijven aan de oude toestand van de oude fundatiesteen of aan een kritiekloze overname van de lezing op de nieuwe fundatiesteen. Wij houden het erbij: beeld en kapel dagtekenen van 1778. | |
Ligging van de kapelAls wij op de koer van het rustoord komen, ontwaren wij rechts een grote nis in de muur. De stenen omkadering is vernieuwd, maar dat zal wel de kapel geweest zijn, die Alexius | |
[pagina 107]
| |
Delporte en Joanna Gilion in hun huis ‘De Drie Ringen’ oprichtten. Die kapel was ‘de grootste en de schoonste van al de gebuurtekapellen van Kortrijk’, schrijft in 1878 De Gazette van Kortrijk. Het Mariabeeld was nog geflankeerd door de H. Jozef en de H. Rochus en door twee uit eikehout gesneden heiligenbeelden, die de reporter niet kon identificeren!Ga naar voetnoot(6). Op die koer stonden er 11 woningen, maar toen men in 1878 de honderdste verjaring van de kapel vierde stonder er blijkbaar maar zes meer of waren er maar zes meer bewoond, aangezien slechts zes huisjes ter dier gelegenheid feestspreuken hadden opgehangen. Na de dood van Delporte (1788) werd het koerke met de 11 of 6 huizen eigendom van een zekere Jan Paco. In 1826 kocht de weduwe Nounckele-Dejaeghere het. Haar dochter lsabelle Nounckele was de enige erfgename. In 1878 leefde zij nog en het moet van haar zijn, dat Bijstand de 16 juni 1881 het koerke met de elf of zes huisjes kocht. In 1897 werd de kapel vernieuwd en een nieuwe steen gemaakt, die wij nu nog onder het beeld aantreffen. In 1955 plaatste men er een O.-L.-Vrouw van de Zeven Weeën en verhuisde O.-L.-Vrouw ter Ruste naar de vestibule, waar het beeld op 8 dec. met een kleine plechtigheid werd ingehuldigd. ‘Z.E. Heer Legrand, directeur, wees in een toespraak de dames van het rustoord en de bewoners van het huis op de moederlijke bescherming van Maria tijdens de oorlogsdagen en de noden van elke dag. Men besloot de plechtigheid met gebeden en gezangen ter ere van de Moedermaagd’Ga naar voetnoot(7). | |
De stichter Alexius DelporteAlexius Delporte was geboortig van Doornik in 1711, als zoon van Franciscus en Maria-Magdalena Bocqué. Hij vestigde zich te Kortrijk en huwde er Marie-Jeanne Gillon. Op 17 januari 1788 werd hij met een negenles in de St.-Maartenkerk begraven. Hij was dus een welstellend burger. Zijn beeld moet ook heel wat gekost hebben. Toen hij de kapel stichtte was hij 67 jaar, een oud man, in die tijd. Dat hij het beeld ‘O.-L.-Vrouw ter Ruste’ wilde heten is begrijpelijk: bij Maria wilde hij zijn oude dag in rust doorbrengen. Misschien had hij ook Maria voor een speciale gunst te danken, zoals Gezelle's gedicht in de zesde strofe schijnt aan te duiden, maar waarin die gunst bestond weten wij niet. | |
De naam ‘O.L. Vrouw ter Ringen’De oude fundatiesteen in 1778, Th. Sevens in 1883 (2), de nieuwe fundatiesteen van 1897, de katalogus van 1902, ze | |
[pagina 108]
| |
spreken alle van O.-L.-Vrouw ter Ruste. Maar Gezelle en de Gazette van Kortrijk in 1878 spreken van O.-L.-Vrouw ter Ringen. Het ‘partje’ heette in 1878 officieel RINGEN-IMPASSE. Een lezer, die ‘Merci Pratique’ tekende, protesteert in de Gazette van Kortrijk tegen die zinloze Franse benaming. Het ‘partje’ had die naam geërfd van het huis van Delporte, dat als uithangbord droeg: ‘De dry ringen’, zoals de oude fundatiesteen ons leert. Wat met die benaming echter bedoeld werd, is ons niet duidelijk. De niet betalende schoolafdeling van Bijstand, die in 1879 tot stand kwam, naast de betalende afdeling, erfde op haar beurt de naam en heette, althans in de volksmond, ‘school der Ringen’Ga naar voetnoot(8). | |
De maker van het beeldDe naam van de beeldhouwer staat nergens geboekt. Wij achten Pieter Van Réable (o Kortrijk 1745 - † 1827), de enige Kortrijkse beeldhouwer van betekenis uit die jaren, niet bekwaam om zo een kunstwerk te scheppen. Als wij vergelijken met ander beeldhouwwerk uit die tijd te Kortrijk, dan treffen wij gelijkenissen aan tussen het gelaat van Maria en het gelaat van de Magdalena in O.-L.-Vrouwekerk, tussen het kind Jesus en de putti in O.-L.-Vrouwekerk. Gelijkenis is geen bewijs, maar toch zouden wij durven zeggen: het precieuse in het O.-L.-Vrouwebeeld doet ons vermoeden dat wij hier niet te doen hebben met een Vlaamse kunstenaar, maar eerder met een Zuiderse. Wij noemen: Nicolas Lecreux, schepper van genoemde beelden in O.-L.-Vrouwekerk, alsook van de apostelbeelden in de St.-Maartenskerk en van het majestueus orgelbuffet in O.-L.-Vrouwekerk, allemaal tussen de jaren 1771 en 1780 tot stand gekomen. Het is goed begrijpelijk dat de Doorniknaar Alexius Delporte aan zijn stadsgenoot Nicolas LecreuxGa naar voetnoot(9) dacht, toen hij het plan opvatte een Mariabeeld te laten maken en in 1778 al gezien had, aan zijn Kortrijkse kunstwerken, wat die man kon! Wij menen dat het beeld van O.-L.-Vrouw ter Ruste noch min noch meer een werk is van Nicolas Lecreux. | |
De jubelfeesten van 1878 en het gedicht van GezelleDe Gazette van Kortrijk wijdde er twee artikels aan de viering: in nummer 18 van zaterdag 4 mei geeft zij een korte, zeer onvolledige historiek en in het nummer 19 van zaterdag | |
[pagina 109]
| |
11 mei brengt zij een verslag uit van de feestelijkheden. Het eerste is ondertekend door V.v.M., het tweede door ‘Merci Pratique’! In het verslag lezen wij, dat er een jubellied, ‘opzettelijk te dier intentie gemaakt’, gezongen werd op zondag, maandag en dinsdag 5, 6 en 7 mei door ‘de zangeressen der school van Amerlincks’, dat er veel volk was en: ‘Het liedtjen heeft allerbest gelukt, tot groote voldoeninge van dichters, zangers en horkers’. De Gazette publiceerde er enkele verzen van. De volledige tekst van het lied vinden wij terug in Guido Gezelle's Dichtwerken: Gelegenheidspoëzie, III, uitgegeven door Prof. Dr. F. Baur, Antwerpen, 1950 p. 555-557. Het is inderdaad noch min noch meer een gedicht van Gezelle,
O.L. Vrouw ter Ringen
1778 sinds 1872 onderpastoor op O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Baur kon het gedicht niet dateren. Dit kunnen wij nu wel: laten wij zeggen: einde april 1878. En wie componeerde de muziek? Dat wordt nergens vermeld. Het archief van Bijstand heeft evenmin de melodie bewaard. Maar wellicht is de componist E.H. Louis Goormachtigh, die reeds op ‘O.-L.-Vrouw van Vlanderen’ muziek had gezet. Gezelle had dit gedicht voor de inhuldiging op 22 juni 1873 van het nieuwe Mariabeeld van Constant Devreese, bestemd voor de hoek van het stadhuis. Goormachtigh was geboortig van Dottenijs en leraar aan het St.-Amandscollege te Kortrijk van 1862 tot 1879. In het gedicht van Gezelle onderscheiden wij vier hoofdge- | |
[pagina 110]
| |
dachten: de jaren gaan rap voorbij, alleen wat Gods macht uitwerkt blijft (strofen 1 en 2); in Maria heeft God iets blijvends gewrocht: haar jawoord, haar goddelijk moederschap, haar verheerlijking (strofen 3 en 4); daarom gaat men altijd naar Maria, maar velen vergeten te danken, echter niet de stichters van deze kapel (strofen 5 en 6); de stichting dezer kapel, honderd jaar geleden, konden wij niet vergeten. Komt, geburen, laat ons aan Maria vragen eens te zijn, waar zij nu is (strofen 7 en 8). Hier volgt het gedicht: Jubellied voor O.L. Vrouw ter Ringen
Hoe snel zijn honderd jaren.
met voor- of tegenspoed,
naar de eeuwigheid gevaren,
waar alles henen moet!
Wat blijft er nog op heden,
van 't gene, in deze stad,
pas honderd jaar geleden,
nog eere en voorkeur had?
Daar blijft van alle dingen
die 't menschdom meest betracht
maar 't gene ik nu ga zingen:
Gods woorden en Gods macht;
Gods woorden, die niet falen,
Gods macht, die alles kan.
Dit hoort mij u verhalen
en leert het lied daarvan.
Maria, vol genaden
en aller vrouwen Vrouw,
was needrig in haar daden
en groot in haar berouw.
Zij zei: Ik ben den Heere
gedienstig, allertijd;
en God heeft haar vol eere
en lof gebenedijd.
Zij heeft God Zelve ontvangen
in haren maagdenschoot,
en zag aan 't kruis Hem hangen,
Verwinnaar van de dood.
God zelv'heeft haar verheven
en Zijne almachtigheid
goedgonstiglijk gegeven
aan haar noodklachtigheid.
Daarom ten allen tijden
bad men Maria zoet
om bijstand in het lijden
en in de tegenspoed;
en zij, van moederherten
en moederliefden teer,
verliet, in al zijn' smerten,
den mensch geen' eenen keer.
Maar velen, na 't verkrijgen
van 't geen hun hart verlangt,
vergeten 't of ontzwijgen
't of laten 't onbedankt;
zoo niet die hier Ter Ringen,
nu honderd jaar geleên,
waarom wij 't liedtje zingen,
Maria eere deên.
Wij hebben 't niet vergeten,
al is 't al honderd jaar,
de goedheid ongemeten
van dit braaf huwlijkspaar,
die stichtten uit den gronde
dit heiligdom weleer,
en dienden, hier in 't ronde,
Maria meer en meer.
Komt allen dan te gader,
gebuurs van een gedacht,
en treedt Maria nader
betrouwend op heur' macht;
vraagt: Honderd jaar na dezen,
vereenigd en verblijd,
Maria laat ons wezen
te samen waar gij zijt.
De tekst van het Jubellied is deze van de genoemde uitgave van Prof. Baur. De Gazette van Kortrijk van 1874 heeft alleen een paar varianten in de 1e strofe: v. 2 met voor- en tegenspoed; v. 6 van 't gene, in onze stad; v. 8 nog eere en voordeel had. g. billiet |
|