| |
| |
| |
Westvlaamse spreuken
De volgende spreuken werden niet opgenomen in onze grote verzameling ‘Spreuken van Warden Oom’, verschenen in het ‘Vierde Jaarboek van het Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Roeselare en ommeland. 1964’Ga naar voetnoot(1). - De sigla DL I en PWS verwijzen resp. naar Grepen uit het Dierenleven I en Pauwenschreeuw van Warden Oom.
| |
Zanting 1966
1. | Ne warmen appel en een koude pere, is mijn gere. Hooglede.
Gere = verlangen, lust smaak. - Aldus komt de eigen natuursmaak het best tot zijn recht 's winters in de avondstonden. |
2. | Er zijn meer bazen dan kerken. Rumbeke.
Ik ben om u niet verlegen; ik kan ook anders terecht. |
3. | Wat een boer niet kan begrijpen is geen waarheid.
Roeselare.
Wanneer iemand veel ‘hoge en geleerde’ woorden gebruikt is het vaak om een leugen in te kleden. |
4. | Zotte boeren, zotte toeren. Gits.
Op eigenzinnige boeren kunt ge geen staat maken. Uw rechtmatige verwachtingen gaan niet in vervulling. |
5. | De handel gaat naar daarderiedaar. DL I, 54.
Zwakjes. Als het schommelen van de wieg, gaat niet vooruit. |
6. | Hoogdag, leegdag, altijd studeren. Rumbeke.
Leegdag = weekdag. Variante op: zondag, weekdag, altijd werken... om de voortdurende inspanning te onderstrepen, zelfs op de grootste feesten. |
7. | Voor de dood moet alles zwijgen. Moorslede.
Men moet alle familieveten vergeten en de laatste eer bewijzen aan de overledene. |
8. | Liever een fazante dan een verre tante. Izegem.
Liever een heerlijke gift ter hand dan verre verwachtingen die nog in de lucht zweven. Beter één vogel in de hand dan tien die vliegen. |
9. | Het zal zijn gatje varen. Hooglede, Wevelgem.
Hij zal er spijt van hebben, nergens zal hij een beter onthaal genieten, ‘zachter neergezet worden’. Te Poperinge zegt men: ‘het zal zijn gatje vazen’. |
10. | Het niet meer weten in welke gaten gieten. DL I, 60.
Gat = put, schuld. - Tot over het hoofd in de schulden zitten, zodat men niet meer weet welke schuld eerst te betalen. |
11. | Hij zit met zijn gat vol schulden. Hooglede, Wevelgem. |
| |
| |
12. | Met een lang gat ergens heengaan. Rumbeke, Roeselare, Wevelgem.
Met tegenzin, traag en bevreesd. |
13. | Op zijn gat zitten. Hooglede, Roeselare.
Financieel aan de grond. |
14. | Hij heeft geen zittende gat. Hooglede, Rumbeke.
Hij moet altijd bezigheid en werk hebben en in de weer zijn. Hij kan niet rusten al is hij op pensioen. |
15. | Als ge tegen de gevel van de kerke pist, 't slaat altijd weer uit. Rumbeke.
a) | Er blijft altijd iets over van de laster tegen kerkelijke personen. |
b) | De pastoor vergeeft een affront, maar vergeet het niet. |
|
16. | Hij gebruikte de grote God. Rumbeke.
Grote vloek. |
17. | Hij was lijk van 't lam Gods geslagen. Rumbeke, Waregem. Variante op ‘Hij was als van d' hand Gods geslagen’: geheel verbijsterd en in de war door de gebeurtenissen. |
18. | Die lang speurt vangt wel eens een haas. Rumbeke.
Aanmoediging tot volharding. |
19. | We gaan het hammebeen begraven. Heist.
De kermis is afgelopen. De schone dagen zijn voorbij. |
20. | Hij heeft de helle bij de kop. Roeselare.
Hij is van de duivels bezeten om kwaad te doen. |
21. | Ge moet daarvoor grote honger hebben. Rumbeke, Roeselare.
Gezegde over een bejaarde man die regelmatig een slecht befaamd café bezoekt. Wordt ook gezegd van iemand die vuil en vervelend werk aanneemt om financieel er weer bovenop te komen. |
22. | Ze zijn van honte tot ponte gekomen. Ieper.
Honte of onte: onbekend woord? hier gebruikt in de betekenis van grote rijkdom; ponte: spaarpot, ponk, som geld (De Bo).
Ze zijn van zeer rijk (17 eigendommen) vervallen tot minder rijk (5 eigendommen). Wanneer men nog groter verval, tot zwarte armoe, wil uitdrukken dan zegt men, wat vulgair: ze zijn van ponte tot stronte gekomen. Ieper. |
23. | Hij loopt van juut naar gub. Koksijde.
Hij loopt van de een naar de ander om hulp, doch te vergeefs, zodat hij ten slotte het noorden niet meer weet liggen. |
24. | Ge moogt daarvoor in geen kanne gekweekt zijn. Rumbeke.
Voor dat werk is een dooral nodig, geen tere scheut die nog veel zorgen vraagt. |
25. | Daar komt het spek waar de kat op wacht. Beveren.
Daar komt het slachtoffer dat men zal pluimen. |
| |
| |
26. | Ze zullen daar geen kat aansteken zonder klauwen. Roeselare.
Voor die bediening zal men wel een man kiezen die weet van zich af te bijten. |
27. | Hij is de keeste af. Rumbeke.
Keeste: kiem, scheut van de plantaardappel. Wanneer deze wordt afgebroken is de kiemkracht geknakt. |
28. | De baas mag koeken bakken, ook al zijn ze aangebrand. Izegem.
De baas deelt het werk uit aan de onderdanen; dit werk is soms wel eens onaangenaam. |
29. | De laatste lepel maakt alles goed. Rumbeke.
Een laatste kleinigheid bij de bereiding van spijzen maakt ze zeer smakelijk. Een laatste vriendelijk gebaar of toegift maakt de betrekking tussen de mensen aangenaam. |
30. | Liever olleene en in 't kleene. Rumbeke.
Liever kleine baas dan grote knecht. |
31. | Hij liep met een lippe lijk een koeistalschippe. Roeselare. Zeer mistevreden en mopperend, ‘met een lange lippe...’ |
32. | Bij hem is 't altijd lof en bof. Roeselare.
Hij is maar gediend met vleierij. |
33. | Nieuwe mane om te zaaien, oude mane om te maaien. Rumbeke. |
34. | Dat heeft noch moere noch pluime. Izegem.
Spreuk van een volksvrouw bij het zien voorbijwandelen van een groep weeskinderen. Ze hebben geen moeder die liefdevol voor hen zorgt en ze zijn nog niet ‘vlugge’ genoeg om op eigen wieken (pluime) hun weg door het leven te zoeken. |
35. | 's Morgens roste en grijs is wind en ijs. Hooglede.
Wanneer 's winters de oosterkim ros en grijs kleurt voor de opgang van de zon, zal het hard vriezen. |
36. | Hij heeft een lelijke nepe in zijn ore gekregen. Roeselare. Een pijnlijke tegenvaller die zijn goede faam een deuk geeft, hem brandmerkt. |
37. | Het is peil en lood. Heist.
Er is nog geen beslissing gevallen, de zaak is nog niet uitgemaakt. Het peillood is nog niet neergelaten om de diepte te weten. Te Rumbeke zegt men: het is (hangt) nog in tranzea. |
38. | Over echt ras groeit er geen gras. Veurne.
De typische karaktertrekken van de familie komen steeds weer te voorschijn in de nakomelingen. ‘Eigen bloed en liegt niet’. |
39. | De rat zit al met één poot in de trape. Vladslo.
Men heeft reeds één positief gegeven om hem aan te houden. |
40. | Hij wil ook de laatste schep uit de ketel. Wielsbeke.
|
| |
| |
|
Hij is een hardvochtig mens die een ander wil pluimen tot op het vel. |
41. | Ik was in slavente gevallen. Roeselare.
Mijn krachten begaven, ik kon niet meer... |
42. | Als hij tegen een steen schopt 't springt geld uit. Poperinge. Hier wordt iemand getypeerd die altijd geluk heeft. Zelfs wanneer iets tegenvalt draait het ten slotte nog in zijn voordeel uit. |
43. | De eerste keer uit liefde, de tweede keer uit nood. Rumbeke.
Waar sprake is van trouwen en hertrouwen. |
44. | Kozijn en nichte vrijen wel dichte, maar trouwen niet lichte. Rumbeke. |
45. | Het is (hangt) nog in tranzea. Rumbeke.
Er is nog geen beslissing gevallen. Zie boven nr. 37. |
46. | Met zo een vent en een zak stenen zou je dragen dat ge zweet. P.W.S. 112.
Een zeer lastige man in het huisgezin. |
47. | Hij valt over zijn eigen voeten. Rumbeke.
Zodra er moeilijkheden oprijzen geraakt hij verward en weet zich niet meer te redden. |
48. | Die vogels wil vangen moet een roeper zetten. Roeselare. Bij elke gelegenheid moet men zijn waar aanprijzen om ‘vangste’ te hebben. De spreuk is afkomstig van een vogelvanger. |
49. | Hoe min ze weten, hoe geruster ze slapen. Rumbeke.
Hoe min kleine kinderen afweten van de huiselijke moeilijkheden, welke ze toch niet kunnen verhelpen, hoe beter: ‘niet en weet, niet en deert’. |
50. | Hij was straf in zijn wieke geschoten. Kortrijk.
Door woorden en daden van anderen misdaan en gekwetst zodat hij hitsig en bitsig werd. |
51. | 't Is een zak en een klikske. Menen.
Hij heeft een zeer winstgevende dienst (een zak geld op zich zelf) en achter de schermen, ongeweten voor anderen, komen nog toemaatjes (klikskes) toegevloeid. |
m. vermeulen
|
-
voetnoot(1)
- De lezer die belang stelt in dit Jaarboek wende zich tot M. De Bruyne, Hugo Verriestlaan 31, Rumbeke, of stort 100 F op P.C. 4051.04.
|