Biekorf. Jaargang 68
(1967)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
De hondenkar in het volksleven
| |
[pagina 36]
| |
450 m. meer ten noorden lag. Als men een lijn trekt van het belfort, over de Kruispoort, dan komt men uit op de plaats waar vroeger de oude kerk van St.-Kruis stond. Van links naar rechts liggen: de toren van 0.-L.-Vrouw, het torentje van de Minderbroeders (Koningin Astridpark), het belfort nog voorzien van zijn spits die 1741 afbrandde, het huis de Zeven Torens (Hoogstraat), de toren van St.-Donaas op de Burg, de toren van de oude St.-Walburgakerk op de noordelijke hoek van de St.-Walburga- en Riddersstraten, de eerste molen op de Kruisvest, en tussen zijn wieken, de toren van St.-Jakob (?); tussen de bomen, eerst het torentje van de Poortersloge (?), Akademiestraat, de torens van de Jeruzalem-kerk, van St.-Anna, van St.-Gillis, van de Jezuïeten (nu St.- Walburga), het torentje van de Augustijnen (?) op de Augustijnenrei, het torentje van de Carmers, hoek Carmersstraat en Potterierei, de tweede molen op de Kruisvest, en tussen zijn wieken, de toren zonder spits van het Oosterlingenhuis op de Oosterlingenplaats, daarnevens het torentje van de St.-Sebastiaansgilde en het torentje van het klooster Bethanië, beide in de Carmersstraat, de toren van de Duinenabdij, nu het Seminarie, en uiterst rechts tegen de bomen, de Potterie. De Antwerpse Heerweg was toen nog een kronkelende aardeweg. Voorbij Het Schaak, draaide hij wat naar het zuidoosten, om over de huidige Veltemweg, de Vossesteert te bereiken. Het deel van de weg, voorbij Het Schaak, is nu verdwenen, maar in mijn kinderjaren vóór 1910, ben ik dikwijls langs deze weg gegaan met de leerlingen van de voorbereidende afdeling van het St.-Leocollege, naar het speelplein dat lag in de hoek gevormd door de Vossesteertstraat en het Paalbos. De Antwerpse Heerweg werd in de jaren 1768-1778 verbreed, rechtgetrokken, en voorzien van straatstenen. Sedertdien is hij de belangrijkste verbindingsweg geworden met Gent, en verving de Gentse Heerweg, die van de Gentpoort, over Knesselare, naar Gent liep. Bij Het Schaak stond een van de grenspalen van het Brugse stadsgebied, want van 1275 tot 1795, strekte de stad Brugge zich rondom uit tot ver buiten de vestingen. En sedert het voltooien van de nieuwe steenweg op Male en Gent, werden de grote personages, die te Brugge op bezoek kwamen, zeer dikwijls bij Het Schaak verwelkomd door de stadsmagistraat. Mogelijk werd het schilderij gemaakt bij gelegenheid van de herbouwing en heropening van Het Schaak omstreeks 1700.
Enkele jaren na het voltooien van het schilderij van Het Schaak, gedurende de Spaanse Erfenisoorlog, werd de stad Brugge beschoten door een Noordnederlandse troepenmacht. De Hollandse generaal Spar was met 8000 man op 2 juli 1704 | |
[pagina 37]
| |
Gezicht op Brugge omstreeks 1700
Detail uit schilderij met de herberg Het Schaak Stedelijke Musea Brugge | |
[pagina 38]
| |
te St.-Kruis toegekomen. Rechtover Het Schaak liet hij batterijen opwerpen voor 26 stukken geschut, waaronder een batterij van vijf mortieren. De 3e juli, 's nachts om 0,45 uur, werd de eerste gloeiende kogel in de stad geschoten, die verder gebombardeerd werd met ‘bomben, cartachen, stinkpotten en andere’. De beschieting duurde tot 8 uur 's morgens. Dan zijn de Hollanders al met eens vertrokken, en lieten nog enkele gloeiende kogels na in de ‘fournoisen’ die zij aldaar gebouwd hadden. Deze gloeiende kogels moesten brand stichten in de stad. Wat dan ook gebeurd is, want er schoten drie huizen in brand. Als verdere schade waren zes of zeven huizen ingestort en een oude vrouw had het leven verloren bij de instorting van een klein huisje. Daarbij waren een honderdtal huizen beschadigd en enkele burgers gekwetst. De straten die het meest geleden hadden, waren de Ganzestraat, de Langestraat, de Molenbrug, de Predikherenstraat, de Witte Leertouwersstraat en de omgeving van de brouwerij Het Zweerd, op de hoek van de Zwarte Leertouwersstraat en de Engelstraat. Dit deel van de stad lag ook in het dichtst bij Het Schaak. Verder was een zwarte kogel gevallen in het koor van St.-Donaas op de Burg; en een gloeiende kogel had de gevel van de kerk getroffen. Twee gloeiende kogels waren gevallen op het dak van de Waterhalle (oostzijde van de Markt); een ervan was dwars door het dak gevallen, de andere was afgesprongen en terecht gekomen in het huis Het Damberd (noordzijde van de Markt), op een afstand van 1800 meter. Andere gloeiende kogels vielen in Oude Burg en in de St.-Niklaasstraat. Een ‘bombe’ viel op een huis in de Kuipersstraat, op een afstand van 1900 meter, waaruit we mogen besluiten dat de veldkanonnen uit die tijd niet veel verder schoten dan twee kilometer, zover als onze huidige gewerenGa naar voetnoot(1).
De hondenkar, afgebeeld op het hierboven beschreven schilderij, was blijkbaar een luxevervoermiddel en diende als kinderrijtuig dat men niet moest voortsteken. In die tijd had de gewone man geen vervoer, buiten de kordewagen, stootkar en slede. De hondenkar is slechts veel later opgekomen als vervoermiddel van de kleine buitenmens. Ouderen van dagen hebben nog de talrijke hondenkarren gekend, die 's morgens vroegde melk naar de stad brachten, alsook de andere hondenkarrenwaarmede buitenmensen naar de stad kwamen, en die zowel dienden voor het vervoer van personen als van goederen. Hun bloeitijd in het Brugse was de Duitse bezetting van 1914-1918. De Duitsers eisten regelmatig paarden op en een | |
[pagina 39]
| |
groot deel van het vervoer van de buitenmensen gebeurde per hondenkar. Maar de Duitsers hadden meer medelijden met de honden dan met de mensen. Tot vijfmaal toe verboden zij alhier nog personen van boven de drie jaar te vervoeren per hondenkar. Kinderen in hondenkar ca. 1700
Schilderij (detail) Stedelijke Musea Brugge De hondenkarren, die de melk naar de stad brachten, werden meestal getrokken door één of twee honden. De andere hadden soms tot vijf honden. Zo werd in 1917 en 1918 de melk van de hofsteden uit Oedelem, op bevel van de Duitse overheid, dagelijks naar de melkerij van St.-Kruis gebracht, door | |
[pagina 40]
| |
een ‘voerman’ uit Oedelem, ‘Sparre’ Coene, die al de melkketels vervoerde op een grote hondenkar op twee wielen, getrokken door vijf honden, waarvan er drie tussen de tra- men lagen. In 1911, toen het Belgisch voetvolk voorzien werd van mitrailleuses, werden deze vervoerd op speciale hondenkarren op twee wielen, getrokken door twee honden. Een van de laatste hondenkarren werd in 1950 te Adegem gefotografeerd door Mej. Magda Cafmeyer. Deze foto werd afgedrukt in het tijdschrift ‘Gemeentekrediet van België’, in de aflevering van oktober 1962.
In Waals-Vlaanderen werd de hondenkar reeds in Napoleons tijd in het officieel verkeer ingeschakeld. In 1811 loopt - volgens een officiële lijst van diligenties - tussen Torkonje en Robaais een ‘brouette traînée par un chien’. Te Rijsel telde men in de jaren 1820 meer dan 120 trekhonden in het lokaal verkeer. Heel het vervoer van het Hôpital Général was er verzekerd door een gespan van twee honden. (Biekorf 1965, 96, 143). Het invoeren van de hondenkar als vervoermiddel van de mindere man, bestond reeds in 1876. In het politiereglement van de stad Brugge in dato 25 november 1876, vermeldt arti- kel 7 van het hoofdstuk Honden, dat al de ingespannen honden een muilband moesten dragen (Tous les chiens attelés doivent Être muselés). En in hetzelfde reglement waar er gehandeld wordt over de hondentaks, worden ontslagen van deze taks, o.m. de honden die gewoonlijk gebruikt worden om verminkten en gebrekkigen te vervoeren (Les chiens qui servent habituellement à trainer des estropiés ou des impotents, à raison de deux chiens par individu). De karretjes van de, gebrekkigen werden getrokken door één of twee honden. Het provinciaal reglement op het verkeer dd. 23 juli 1889, verbiedt (in artikel 6 over de trekhonden) trekdieren te bezigen ongeschikt tot deze dienst, en de ingespannen honden gedurende de warme dagen in de brandende zon te laten staan. In 1890 belastte de Brugse gemeenteraad haar medelid advokaat L. Halleux, met het opmaken van een ontwerp voor een algemeen politiereglement. In het hoofdstuk V, over de dieren, vermeldt artikel 32: ‘Al de ingespannen honden moeten gemuilband zijn... Daarenboven zullen de ingespannen honden gedurig aan leiband gehouden worden; de geleider zal links aan het hoofd van het gespan gaan’. Het was dus verboden, aan de geleider binnen de stad, op de hondenkar plaats te nemen. En verder, hoofdstuk VII, art. 7: ‘Niemand mag een bespannen rijtuig leiden, uitgezonderd de honden- en geitengespan- | |
[pagina 41]
| |
nen, indien hij geen zestien jaar oud is, en in staat wel te sturen’. Er bestonden dus ook geitenkarrenGa naar voetnoot(2). Ik bezit een foto van de Smedenpoort, genomen vanaf de Gistelse steenweg. Door de poort ziet men de Smedenstraat, en in het midden het belfort. Rechts ligt de vesting (Hendrik Consciencelaan), zonder bomen, zodat het grootste deel van de toren van de O.-L.-Vrouwkerk zichtbaar is. Vóór de poort staat een kleine hondenkar, waarop een melkketel vervoerd wordt. Maar het karretje kon geen personen opnemen. Op de foto heeft iemand de datum 1885 bijgeschrevenGa naar voetnoot(3). De hondenkarren werden eerst populair wanneer zij ook personen konden vervoeren. Men heeft dit waarschijnlijk afgekeken van de hondenkarren voor gebrekkigen. In het ontwerp van politiereglement van de stad Brugge uit de jaren 1890-1891, wordt aan de leider van een hondenkar verboden op de kar te zitten. Hij moest ernevens lopen. Andere personen mochten er wel plaats op nemen. Uit mijn kinderjaren weet ik nog dat de jongens, die met een hondenkar melk naar de stad brachten, aan de Gentpoort afstapten om, binnen Brugge, ernevens of erachter te lopen. De verandering in het gebruik van de hondenkar, die dit vervoermiddel ook dienstig maakte voor het vervoeren van personen, moet gebeurd zijn rond 1890. Op de oudste Brugse prentkaarten ziet men de melkvoerders gezeten op een ezel, die terzelvertijd de melktonnetjes draagt. Deze kaarten zijn niet ouder dan 1890. Een zeer interessante bijdrage over het invoeren van de hondenkar te Doomkerke, verscheen in het tijdschrift ‘Ons Doomkerke’ van juli 1958, en is van de hand van Karel Lamont. Doomkerke, alias Het Haantje, is een afgelegen parochie van de gemeente Ruiselede, waar vroeger weinig bestaansmogelijkheden waren, en waar veel mensen zijn uitgeweken, o.m. naar de Verenigde Staten. De kleine boeren aldaar waren aangewezen op het vervoer per kordewagen, waarmede vrachten vervoerd werden van of naar het omliggende, tot Brugge toe op 18 km. afstand, en waarmede ook zieken naar het hospitaal overgebracht werden. De eerste hondenkar kwam te Doomkerke in 1905. Terstond hadden de drie plaatselijke wagenmakers de handen vol om hondenkarren te maken, en de smid moest ervoor het nodige ijzerwerk smeden. Het nieuwe vervoermiddel gaf een uitbreiding aan handel | |
[pagina 42]
| |
en nijverheid. De poeldeniers, viggen- en kalverkooplieden konden nu hun dieren gemakkelijk vervoeren naar de omliggende markten van Brugge en Roeselare. Op de meer nabijgelegen markten van Aalter en Tielt waren er soms 70 tot 80 hondenkarren aanwezig, waarmede de kleine boeren uit de streek hun produkten aanvoerden. Er werden zelfs koersen met hondenkarren ingericht. En zoals nu met de taxis, liet men zich per hondengespan naar het naaste station of naar een omliggend dorp voeren. Nadat de duivensport ook te Doomkerke ingang had gevonden, richtte men proefvluchten in, om de duiven gewoon te maken hun hok terug te vinden. Een jongen werd per hondenkar, bespannen met drie honden, met de ingekorfde reisduiven naar de omliggende gemeenten Vinkt, Deinze en zelfs Kruishoutem gezonden op 30 km. afstand, om aldaar de duiven te lossen. Daar hij voor een ganse dag op reis was, werd hem een deken medegegeven al beschutting tegen regen en wind, wanneer hij op zijn kar zatGa naar voetnoot(4). Zoals meer andere vervoermiddelen zijn de hondenkarren verdwenen in de technische vooruitgang van onze eeuw.
Jos. de smet |
|