Kleine verscheidenheden
ESELARE. - Ezeldrijver. In de reeks van de ‘meysnieden’ van het O.-L.-Vrouwhospitaal te Kortrijk in 1370 is ‘den eselare’ de enige die in natura betaald wordt: voor zijn jaarhuur krijgt hij ‘26 rasiere corens’. (Rolrekening 1370; vgl. Biekorf 1930, 266). Dezelfde ‘eselare’ wordt in de rolrekeningen van 1375 af ‘den drivere’ genoemd.
HOFCNAPE. - Dienstbode werkzaam op de hofstede. De hofstede paalde aan het ‘huus’, d.i. het hospitaal (O.-L.-Vrouwhospitaal te Kortrijk). Aen ‘Hannin den hofcnape’ wordt in 1370 een jaarhuur van 10 pond par. uitgekeerd, evenveel als aan de bakker en de ‘onderbouvere’ van het huis. (Rolrekening 1370). De algemene benaming voor het mannelijk en vrouwelijk personeel van het hospitaal is, in de jaren 1370-80, de term ‘meysnieden’; de mannelijke dienaars heten ‘huuscnapen’; de dienstmeiden heten ‘joncwiven’ (o.m. den zieken joncwive, den upper joncwive vander kuekine).
CAPRAEN. - Samentrekking van capraeven. Een caprave was een dubbele spar, een dakspar. Voor bouwwerk in het Sioenklooster te Kortrijk worden in 1542 aangekocht ‘een groet hondert ende 25 sperren gheheeten capraen voor 2 lb. 19 sc. 3 d. grote’. (Rekening 1542, f. 320). Vgl. kap-rave, dak-sperre bij Kiliaan; Stallaert II 38: ‘dobbel sperren ofte capraven’ in een Antwerpse tekst van 1623; ‘lange sparren ofte capraven’ in een Zeeuwse tekst van 1546 (WNT VII-1, 1545) In de houthandel onderscheidde men (17e e.): ‘boomsche, ofte revelsche kapravens; vriessche kapravens; boomse kapravens ofte kercksparren’.
KERKWERC. - Koperen (latoenen) kerkgeraad. Werd regelmatig ‘geschuurd’ (gepoetst). Uit de rekening anno 1502 (f. 77v) van het St.-Janshospitaal te Brugge: ‘Betaelt Jan de Bomslaghere van tkercwerc te schuerene dit jaer, 20 sc. par.’ - Kercwerc hier collectief begrip (vgl. MnlW IX 2256), zoals coperwerc, silverwerc. Met dezelfde bet. in een plakkaat van 1502; door Poirters ook gezegd voor kerklinnen (1662) en later (18e e.) ook voor drukwerk (kerkboeken); zie WNT VII-1 2364. - Kerkewerk heeft ook een bouwkunstige betekenis (zwaar, stevig bouwwerk).
LEGGHERSCIP. - Het ambt van ‘leggher’, d.i. dijkmeester, regent van de watering; zie Biekorf 1964, 350. De term leggherscip komt voor in de franse akte van oktrooi van 1 okt. 1414 betr. de polder van Melselebroek, gegeven door hertog Jan van Bourgondië; ‘si leggherscip fust en noz mains..., pour cause dudict leggerscip...’. (De Potter, Gesch. van Melsele, p. 8).
VOETBART. - Altaartrede; lat. suppedaneum. De stichtingsakte van het altaar van St. Gillis en St.-Maurus in de St.-Jakobskerk te Brugge, gedateerd 20 maart 1485, vermeldt de vergunning om te mogen aanleggen ‘ten eynde van het voetbart voor den selven autaer, een sepulture van twee lichaemen...’ (Beffroi II 185). De stichters van dit altaar zijn burgemeester Willem Moreel en zijn vrouw Barbara van Hertsvelde, door Memlinc afgebeeld op de zijvleugels van de Kristoffel-triptiek (Groeningemuseum te Brugge). - Voor andere bet. zie Verdam.
a.v.