Biekorf. Jaargang 66
(1965)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
Kleine verscheidenhedenCHIERE. - Feestelijk onthaal. Op 9 mei 1518 deed koning (de latere Keizer) Karel zijn plechtige intrede in de stad Zaragoza waar hij als koning van Aragon gekroond werd. Zonder uitstel zond hij een bode uit om dit heuglijke nieuws over te brengen naar de steden van Vlaanderen, met verzoek een processie van dankzegging in te richten. (Henne II 210; voor Ieper zie Annales Emulation XIII 291-293). In de Kortrijkse stadsrekening (1517-18, f. 36) werd dan de volgende uitgave geboekt: ‘Betaelt een bode die een brief brochte om processie generael te draghene als de tydinghe quam dat ons conync ghecrooneert was te Saregosen vanden chiere die men hem ghedaen hadde, 12 sc.’ - Over samenstellingen met chiere, zie Biekorf 1965, 114.
EVENAERS. - Leenlaten (dienstlieden) die een haverrente (evene) aan de heer schuldig zijn. ‘Bovendien alle de laten die wonen up land dat evene sculdich es te renten, zyn ghenaemt evenaers ende moeter doen zyn [nl. op de jaarlijkse karwei van de bemesting] alle de trecpeerden die zy hebben’. Regeling van 1470 voor de heerlijkheid Dadizele; volgens de Gedenkschriften van Mer Jan van Dadiselle (ed. Kervyn de Lettenhove, 1850; p. 143).
GAERDENMENGIERE. - Draagbare reistas of -mand waarin proviand wordt meegedragen of gevoerd. Uit ofra. gardemengier, gardemignier. Jan van Brakel was in 1404 kok in dienst van de stadsoverheid te Brugge; als zodanig vergezelde hij de heren op hun dienstreizen. In 1404 werd hem uit de stadskas 5 lb. par. betaald voor aankoop ‘van tween groten gaerdenmengieren by hem ghecocht ter stede boef omme de orborne als buerchmeesters of andre ghedeputeirde varen zullen van der stede weghe’. (Stadsrek. in Inv. V 343). Dit soort gardenmengier was soms uit vlechtwerk, meestal echter uit ‘ghezoden ledre’ (cuir bouilli) met koperen beslag en sluitsels; en gekoppeld ook voor transport per pakpaard of pakezel. Vgl. Gay I 65; Havard II 1037.
VETTERIE. - Huidenvetterij, leerlooierij. Het St.-Janshospitaal te Brugge gehad een eigen leerlooierij, reeds vermeld in de rolrekening van 1307: ‘van onsen vetterien’. In 1329 worden voor bijna 40 pond ‘hulde ghecocht ter vetterie’. Een uitgave van 11 lb. 12 sc. in 1332 betreft de aankoop ‘van scortsen ter vetterie’. (Archief Hospitaal). Een Brugse schepenakte van 1395 noemt een ‘vetterye’ gelegen ‘up de caeye jeghen tcleene eechoutbruxkin’ (bij de huidige Huidevettersplaats). Inv. de Bruges, Introd. 424. Vgl. vetterije bij Kiliaan; vetter in WNT XX 166 met het. huidvetter, vellenvetter.
WAECGHELT. - Vergoeding toegekend aan de waakzusters in de ziekenzaal van het hospitaal. De rekening van het St.-Janshospitaal te Brugge boekt in 1402 (f. 58v) volgende uitgave: ‘Item van elker suster eenen groten de weke van haerlieder waecghelde, comt 36 lb. 8 sc.’. Het waken was ingericht bij toerbeurt, één zuster in elk van de twee zalen.
CLEETSTOPPERE. - Kleerlapper, versteller van kledingstukken. De rekening van het St.-Janshospitaal te Brugge boekt anno 1333 een betalihg gedaan aan ‘den cleetstoppere van den huus’. (Archief Hosp.). Een syn. is cleerlappere bij Despars ca. 1550 (Cron. van Vlaend. IV 156), door Verdam aangehaald. | |
[pagina 159]
| |
DOCTORIE. - Graad van doctor in de theologie. In 1531 schonken de schepenen van Kortrijk een som van 12 lb. par. aan de predikheer broer Symoen Waerloys, termynaris, in aelmoessenen omme te promotie van doctorie te commene (Stadsrek. 1531-32, f. 38). Een gelijke toelage werd reeds vroeger gegeven aan broeder Michiel Socié ‘te hulpen vanden graede ende promotie die hy meende tontfaen vanden doctorscepe in theologie’. (Stadsrek. 1520-21, f. 40v). Doctorie noch doctorscip in de wdbn.
EMAGHE. - Knieval. mnl. homage (hulde), mlat. homagium. De stad Kortrijk had in 1539 samengespannen met Gent tegen de Keizer en verloor daarbij haar oude voorrechten. Op 17 juli 1540 werd het vonnis tegen de stad uitgesproken; dit hield o.m. in dat 5 schepenen en een aantal hooftmans en bereckers van de stadswijken de knieval voor de Keizer zouden doen. Keizer Karel vertoefde te Kortrijk op 4 en 5 november 1540 (Mussely, Inventaire II 79-80). De knieval had plaats in het schepenhuis; daarover de volgende post uit de stadsrekening 1540-41 (f. 47): ‘Den 5 novembris betaelt twee huussiers die de 56 persoonen dachvaerde om de emaghe voor de K. Majesteyt te doen’.
GHESLATEIRT. - Gebrandmerkt met het sleutelteken; mnl. gheslotelt, ghesluetelt. In 1556 wordt te Kortrijk een landloper ‘ghefustigiert metten roeden ende gheslateirt metten brandmerke...’ (Stadsrek. 1556-57, f. 49). Een vroegere Kortrijkse tekst, uit de rekening 1491-92, f. 34, heeft de normale spelling ‘ghesluetelt’; de post van 1491 luidt: ‘Noch verteert by bailliu, proosste ende scepenen... als de justicie ghedaen was up Mathys van Ronneke die ter cruce ghesluetelt was van valscheden ende ter stondt ghebannen vichtich jaeren uuten lande van Vlaenderen’ - Het cruce op de Markt diende tot schand- en geselpaal.
COEMAERTE. - Melkmeid, meid die de koeien melkt. ‘Marie van Yperseele de coemaerte’ van het O.-L.-Vrouwgasthuis te Geraardsbergen was in 1594 ‘haer betreckende ten huwelycke’. Wegens haar lange dienst kreeg ze van Mevrouw Overste ‘12 pond tharen bruylofte’. De bruiloft werd gevierd met schapenvlees, immers Mevrouw had aan Marie de coemaerte ‘noch ghegheven ter tafelwaerts een hamele’ ter waarde van 12 pond par. (De Vos, Inventaris O.-L.-V.-Gasthuis 402). Kiliaan geeft in 1588 melck-deerne als syn. van koe-maerte. Vgl. koemeisen (koemaisie) en koemorte in Zuidoostvl. (Teirlinck II 160).
CRAYNEST. - Kraaiennest. Een van de pachters van het St.-Janshospitaal te Brugge ontving in 1446 een vergoeding voor het verwijderen van kraaiennesten. Dit blijkt uit de volgende rekeningpost: ‘Pieter Tute te Snellegheem vanden craynesten of te doene ende te rovene vanden boomen daer hi woont, 28 sc. p.’ (Rekening 1446-47, f. 72).
WERCWINCLE. - Werkplaats van een ambachtsman, werkwinkel. In 1438 verhuurde de stad Kortrijk een standplaats bij de Halle voor een mobiele houten werkwinkel op vier wielen. De stadsrekening van 1438-39 heeft daarover, onder de ontvangsten, de volgende post: ‘Van Jan Meeninc, over dat hem gheconsenteert es een houten wercwincle te moghen stellene up .iiij. wielkins, tusschen der dueren ende steeghere van der halle, dien te weerene tallen tiden alst heescht ende ment begheert...’. Vgl. Kiliaan s.v. winckel. a.v. |
|