De Penitencier van Doornik
De Gentse schepenen zonden in 1354 een zekere Philips naar ‘onser vrauwe Tavengoen’, d.i. Avignon waar de Paus dan verbleef, om er te gaan biechten ‘torren ghenen die hem penitencie gheven.. ende hem der af absolveren’. Philips, genaamd Ute Meerham, had namelijk een priester uit de St.-Niklaaskerk geslagen en kon alleen door de Pauselijke Stoel van de ban ontheven worden.
In 1371 verschijnt Jan van der Piet voor de Gentse schepenen die hem ‘termineren ende wysen te treckene binnen acht daghe eerstcomende te Doornike aen den penitencier’ om absolutie over een valse eed. (Cannaert, Oude Strafrecht 92-93).
De penitencier van Doornik werd soms, als er veel te absolveren was, door de schepenen naar Gent ontboden. Gedurende de ‘Pineweke’ (Goede Week) van 1328 was ‘here Wederick Grauman, penitencijer van Dornike’ aldus naar Gent gekomen ‘omme eenegerande te absolverene’. De penitencier had zware gevallen te behandelen, hij moest naar de bisschop te Doornik terugreizen ‘omme macht daeraf thebbene, ende quam weder metser macht’ en absolveerde de Gentse poorters. De stad betaalde hem 30 pond voor zijn reiskosten en moeite, de penitencier had heel de Goede Week aan die zaak besteed. (Vuylsteke, Stadsrek. 1280-1336, p. 606).
De penitencier zetelde gewoonlijk in de kathedraal van Doornik, en wel achter het hoogkoor bij de Notre-Dame Flamande, het beeld dat door de Gentenaren jaarlijks met een kostbaar kleed vereerd werd.
e.n.