De proosdij van Sint-Donaas te Brugge
Ligging en inrichting
De proosdij van Sint-Donaas was een heerlijkheid die door de graaf van Vlaanderen als leen gegeven werd aan een geestelijk waardigheidsbekleder: de proost.
De uitgestrektheid van deze kerkelijke heerlijkheid was zeer groot: zij vormde een enclave in niet minder dan negen kasselrijen, nl. Brugge (het Brugse Vrije), Veurne, Bergen, Broekburg, Kassel, Belle, Rijsel, Kortrijk en Gent (de Oudburg).
Oorspronkelijk stelden de kanunniken van St.-Donaas één onder hen aan als proost. In 1562 kwam het nieuw opgerichte bisdom. Brugge in het bezit van de heerlijkheid. Van dan af bestond er identiteit tussen de bisschop en de proost.
De proosdij bestond binnen het Brugse Vrije uit twee delen:
1. het Proossche (Tproofsche, 1380; lat. prepositura, 1286; fr. prevostei, 1294); hier werd de proost (proofst, 1380; latprepositus, 1067; fr. provost 1294) in de uitoefening van zijn macht bijgestaan of vervangen door 28 erfelijke magistraatspersonen, Redenaars (redenaer, 1428; lat. racionator, 1067; fr. reneur, 1411) geheten. Aan het hoofd van het college der Redenaars stond een president. De laten van het Proossche komen voor als proofstlaten (1380).
2. het Kanunnikse (Tcanoncsche, 1380); hier had de proost zijn gezag grotendeels overgelaten aan de deken en kanunniken van het kapittel. De laten van dit gebied worden canonckelate (1380) genoemd.
Juridisch gezien had het Proossche een leenhof en een vierschaar, die beide uit zeven Redenaars waren samengesteld.
Het Kanunnikse daarentegen bezat slechts een vierschaar, waarin vier kanunniken zetelden. Men noemde ze kanunniken ‘zittende ter vierschaere’ (1566), kanunniken ‘tournarissen’ (1588).
Het leenhof van de proosdij te Brugge ressorteerde onder de Wetachtige Kamer van Vlaanderen. Alle leenzaken vielen vanzelfsprekend in zijn bevoegdheid. Vijf leenhoven waren eraan ondergeschikt nl. die van de proosdij van St.-Donaas te Veurne, Kassel, Belle, St.-Winoksbergen en Rijsel.
De vierschaar van het Proossche bezat volledig de drie graden van justitie en mocht dus ook in de ergste zaken vonnissen. De vierschaar van het Kanunnikse daarentegen hield zich in criminele zaken uitsluitend bezig met het onderzoek; voor de uitspraak en de terechtstelling werd de beschuldigde aan de vierschaar van het Proossche overgeleverd.
Het Proossche zowel als het Kanunnikse waren geënclaveerd in