Biekorf. Jaargang 60
(1959)– [tijdschrift] Biekorf[p. 82] | |
Zalig zijn de boerenOp 20 april 1958, ter gelegenheid van de Dr Karel de Ghelderehulde te Koekelare, vertelde Robert de Gheldere enkele persoonlijke herinneringen aan zijn Vader, de eerlijke en guitige Gezellediscipel. Om ze voor de vergetelheid te behoeden hebben wij deze merendeels in ons onlangs verschenen ‘De dichter van de rozen’ opgenomen. Voor de anekdote die hier volgt en die wij ‘Zalig zijn de boeren’ betitelden, hebben wij dit niet gedaan, omdat het in feite de Gheldere's knecht is die er de hoofdrol in speelt, terwijl de dokter zelf er slechts als een eer toevallig figurant in voorkomt. Niettemin is ze het toch ook wel waard, menen wij, op papier vastgelegd en bewaard te worden. Opgetekend uit Robert Karelszoon de Gheldere's mond, vertellen wij ze voor hem na en dragen wij ze hem op in vriendelijke genegenheid.
Mijnheer de Gheldere was een docteur die wreed geerne de nachtegaal hoorde schuifelen. Hij heeft over die vogel en over de liedjes die hij zingt verschillende gedichtjes gemaakt. Eén ervan heeft hij in samenwerking met zijn Meester Guido Gezelle geschreven. Het is getiteld ‘Nachtegale Schuifelare’. Docteur de Gheldere namelijk dichtte de eerste strofe en zond ze op naar Gezelle te Kortrijk, met het verzoek: ‘Maakt gij de tweede!’. Guido Gezelle, die altijd alles deed wat zijn oud-leerling vroeg, likte eens aan zijn pen en 's anderendaags was de gevraagde strofe reeds te Koekelare. De Gheldere maakte de derde, Gezelle de vierde en dat ging alzo voort, overhands, tot heel het gedicht kant en klaar was. Ze waren er alletwee even kontent over. ‘Wij zijn wijder twee even sterke dichters!’ zei Guido tegen Karel(1) Dit is misschien wel een beetje overdreven, maar allee... Karel de Gheldere had een koetsier. Hij noemde Benjamin Dewilde, maar de mensen zeiden altijd Belzamien of Benzen Haest. Als de docteur op visite moest, was het Benzen die de peerden voor de tilbury spande en met de kar reed. En terwijl dat ze alzo naar de verafgelegen wijken van Koekelare reden of naar de verschillende kleine gemeenten in de omtrek waar er nog nooit een docteur gewoond had, zat de Gheldere gewoonlijk alle soorten geleerde dingen aan Benzen te vertellen. Benzen was absoluut geen dommekloefe en hoorde dat allemaal heel geerne. Maar hij hoorde nog liever kluchtjes vertellen. Hij moest dan lachen dat zijn buik ervan zeer deed. Ook de docteur kon hem dikwijls niet inhouden als hij Benzen alzo doende zag: de tranen langs zijn | |
[p. 83] | |
kaken en de handen op zijn schuddende pense. ‘Maar djemenismensen, kijkt een keer naar Mijnheer den docteur en Benzen’, zeiden de boeren op hun land tegen elkaar als ze de tilbury met dat geestig koppel zagen voorbijrollen, ‘kijkt toch een keer wuk een leute dat ze were hên!’ - Als de docteur een nieuw boek geschreven had, deed hij Benzen gewoonlijk een exemplaar cadeau, die er dan de schoonste gedichten uit van buiten leerde en ze van tijd tot tijd een keer opzei. Op zekere nacht werd de docteur geroepen voor een kinderbedde ergens al de kanten van Bovekerke, een klein nestje, waarvan dat ze in Koekelare (die een beetje pretentie heeft) zeggen dat het daar nooit geen were is en waarvan dat er ergens een olijkaard geschreven heeft, dat de Sanskulotten het niet gevonden hebben als ze in de streek kwamen. 't Begon al te klaren toen de verlossinge gedaan was. De docteur en Benzen sprongen terug op hun tilbury en kwamen door de zandstraat terug naar huis. 't Was een kurieuze schone meiochtend. Bovekerke wreef de slapers uit zijn ogen. Ook de zonne was wakker gekomen en deed geweld om boven de stukken te kunnen kijken. 't Was anders nog allemaal even stil, buiten dat er hier en daar een vogeltje probeerde de juiste toon voor zijn morgenliedje te vinden en dat op de boerderijen de watervensters en staldeuren opengesmeten werden. Alzo trokken de peerden de tilbury door de karresporen en de stilte. Ziet ge Benzen zitten, dood van de vaak, met de lijnen in zijn hand? En de docteur in zijn zwarte jaquette en met zijn buishoed op het hoofd? En al met eens, in al die vroeglandelijke stilte, al de kant van de elzen, begint er een nachtegaal te schuifelen. Karel de Gheldere schiet uit zijn gepeins en krijgt kiekenvlees van alteratie. Benzen wordt op slag klaarwakker. ‘Horkt, Mijnheer de docteur!’ zegt hij. Ze horkten alletwee en in ene keer steekt de koetsier zijn vinger omhoge en begint een stuk uit de ‘Nachtegale Schuifelare’ op te zeggen: Uw schalmeie
klinkt te Meie
over 't koolzaad goudgekleurd,
klinkt als d'hagen
bloeien dragen
en de lucht jasmijnen geurt.
De Gheldere kijkt een keer van onder zijn buishoed naar zijn koetsier en is er mee gediend dat hij ook dit gedicht van buiten kent. - ‘Nog een stroof je?’ vraagt Benzen. En de docteur knikt. Heinde en verre,
bloeme en sterre,
enz.
| |
[p. 84] | |
‘Juuj!’ zegt Benzen tenslotte. En de tilbury is weer in route. Achter zijn haag was een boertje aan 't prutsen in zijn boomgaard. Het had gehoord en gezien, zonder zich te tonen, hoe Benzen Haest met aandoenlijke stem en met de vinger in de lucht, aan het deklameren was en het loech een keer in zijn baard. Een paar dagen later, 's zondags na de hoogmis, liep het Benzen tegen 't lijf op de plaatse. - ‘Goêndag, Benzen’, zegt het boertje. ‘En was dat uw katechismus dat ge van de weke aan 't opzeggen waart als ge met den docteur van Bovekerke werekwaamt op een uchtend?’ - ‘Juste’, antwoordde Benzen, die direkt vasthad dat het boertje in 't geniep zijn voordracht had bijgewoond. ‘Gelijk of dat ge weet’, vervolgde hij, ‘is er donderdag vorming in Koekelare. En aangezien dat ik nog niet gevormd ben en dat ik geen tijd hebbe om naar de lering te gaan, heeft Madame van den docteurs mij op 't gedacht gebracht, nu en dan een keer als we uitzetten de bijzonderste lessen van mijn katechismus op te zeggen. En 't was alzo, als we van de weke van Bovekerke kwamen, dat ik bezig was aan de acht zaligheden... 'k Had er al zeven goed opgezeid, als ik gewaar wierd dat er iemand bezig was met mij af te muizen, 'k Was in ene keer heel de kluts kwijt en daardoor komt het dat ik de achtste zaligheid miste en zei: Zalig zijn de boeren
die door d'hagen loeren,
want zij zullen God zien!
Raf Seys. |
|