[p. 33] | |
[Nummer 2]De laatste graaf van ZwevegemToen de prins van Oranje-Nassau en zijn gemalin, na een schitterende ontvangst te Kortrijk, op 24 juni 1819 hun reis door onze zuidelijke provinciën voortzetten, kwamen zij, op hun weg naar Avelgem, door Zwevegem voorbij. De naam van deze gemeente was hun niet vreemd. Bij Sint Arnout, een afspanning tussen Zwevegem en Knokke, stapte de kroonprins uit de reiswagen om te vragen waar ergens, hier in de streek, het Kasteelgoed gelegen was dat aan de Nassau's had toebehoord. De eerste beste voorbijganger kon hem dat aanwijzen. Het was inderdaad nog geen vijftien jaar geleden dat het kasteel van Zwevegem openbaar verkocht en verkaveld was. Aanleiding daartoe was de dood van de laatste graaf van Zwevegem, Alexandre-Constantin-Joseph Nassau-Corroy. Hoe waren ‘Nassau's’ in het bezit van het Kasteel van Zwevegem gekomen? Het gaat hier om een tak van Nassau's - verre familie van de Oranje-Nassau's - die in dienst van de Spaanse koning en katholiek gebleven waren. Door aanhuwelijking waren zij feodale heren geworden van Corroyle-Château, het merkwaardige en nog heden goed bewaarde kasteel tussen Namen en Gembloers. Hun naam was sedertdien Nassau-Corroy. De heerlijkheid ‘het Kasteel van Zwevegem’ was in 1665 door koning Karel II verheven geworden tot graafschap ten voordele van Charles-Philippe Doignies en zijn erfgenamen. In 1717 gingen heerlijkheid en kasteel van Zwevegem door | |
[p. 34] | |
aankoop over naar de familie Nassau-Corroy, in de persoon van Joseph-Ignace-Florent-Louis van Nassau, eerste graaf van Corroy, baron van Warcoing.
Graaf Joseph-Ignace resideerde afwisselend te Doornik, te Corroy en te Zwevegem. Van zijn elf kinderen werden er negen geboren te Doornik, een te Corroy en, op 30 mei 1713, een te Zwevegem, namelijk Maria-Isabella Nassau-Corroy. Vijf van zijn dochters werden geprofest in het adellijke sticht van O.L. Vrouw te Maubeuge: een klooster dat in de geschiedenis bekend staat niet alleen omdat grote namen, als de Hornes, de Croy, de Lannoy, in de reeks der abdissen voorkomen, maar vooral omdat die kloostervrouwen zó anti-historisch gezind waren dat zij de eerlijke Mauristen van de Gallia Christiana halsstarrig de toegang tot haar archief en elke mededeling uit haar annalen hebben geweigerd. Graaf Joseph-Ignace werd in 1740 als graaf van Zwevegem opgevolgd door zijn zoon ‘Guillaume-Adrien-Joseph de Nassau, comte de Corroy, baron de Warcoing, receveur-général des Etats du Brabant, chambellan de sa Majesté Impériale et Royale’, die gehuwd was met Marie-Pétronille-Françoise van der Linden d'Hoogvorst. Uit dit huwelijk sproten eveneens elf kinderen, waaronder weerom een viertal dochters adellijke kanunnikessen geworden zijn. Een zoon uit dit huwelijk, Alexandre-Constantin, zou de laatste graaf van Zwevegem zijn(1). Alexandre-Constantin-Joseph Nassau-Corroy werd geboren te Brussel 5 mei 1738. Door zijn ouders werd hij voorbestemd voor de hoge geestelijke ambten van het prinsbisdom Luik. In zijn negende jaar werd hij in de clericatuur opgenomen om zes jaar later, bij het ingaan van zijn vijftiende levensjaar, kanunnik te worden van St. Lambertuskathedraal te Luik. In 1769 was hij reeds prebendaris van het befaamde kapittel van de ‘chanoines tréfonciers’ te Luik. Hij verenigde de ambten van aartsdiaken van de Famenne, proost van St. Pieters (1781) en werd ten slotte in 1787 groot-deken van de kathedraal. Te Luik bewoonde hij een prinselijk herenhuis, het vroegere ‘hôtel des tréfonciers de Bourgogne, Vieux Marché, près de l'Ecolâtrie de la Cathédrale’. Hij overleed 19 augustus 1804 op het kasteel van Franc-Douaire (Stave bij Namen). Zijn kwartierstaat was: de Nassau - d'Harchies - de Ghistelles - de Créquy van der Linden - d'Ongnies - Lequieu de Guernonval - de Ghistelles(2). | |
[p. 35] | |
Of de Luikse aartsdiaken-proost-en-deken veel in Zwevegem heeft vertoefd is twijfelachtig. Als graaf van Zwevegem had hij een procureur in de persoon van Ferdinand-Jacques Courtens, ‘greffier der stede van Harlebeke’, die sedert 13 april 1767 in dienst van de familie Nassau-Corroy stond. Bij akte van 21 november 1778 werd het denombrement van het leen en de heerlijkheid geheten ‘t' Hof ende Casteel van Sweveghem’ op naam van graaf Alexandre-Constantin voorgelegd aan de magistraat van de Kasselrij van Kortrijk. ![]()
‘Sweveghem ten Casteele’
De oude hofpoort met jaartal ‘1665’ (Foto L.N. 1954) Graaf Alexandre-Constantin schijnt enig begrip te hebben getoond voor de geest van ontvoogding die ook zijn westvlaamse ‘subjecten’ begon te bereiken. In 1776 had hij een transactie gesloten waarbij de inwoners van de Kortrijkse kasselrij ‘exempt’ werden verklaard van het oude balierecht. Tot dan toe betaalde men aan de balie van het kasteel van Zwevegem ‘van elcken waegen daer deure passerende geladen wesende met uytlandsche ofte coopmans goed, twaelf penningen parisis, ende van elcken peerde gelaeden met gelycken goede vier penningen parisis’. Het denombrement van 1778 handhaafde echter nog de oude leenrechten o.m. de doodkoop voor de laten; deze bleven schuldig ‘ter doodt van elcken laet ofte laetersse dobbel dootcoop’(3). | |
[p. 36] | |
Al kregen ze hun grafelijke kasteelheer niet veel te zien, toch lieten de toneelliefhebbers van Zwevegem niet na hun dramatische scheppingen en programma's van opvoeringen te tooien met een opdracht aan zijn doorluchtige persoon. Via zijn procureur zal de Luikse kanunnik voorzeker een toelage of een tractatie aan de vlijtige muzenzonen van zijn graafschap hebben geschonken. Een vooraanstaand toneelliefhebber was meester Bossuyt die school hield op Zwevegem-Knokke. Hij regisseerde de opvoering van Theodericus en Angela, een ‘tragedie’ die van 26 juni tot 15 augustus 1774 niet minder dan 12 maal werd opgevoerd door de ‘Leerzuchtige jongheyd van Rhetorica’ van Zwevegem. Meester Bossuyt bezorgde een programma of ‘argument’ van dit stuk; op de voorzijde van het drukwerkje prijkt de opdracht aan graaf Alexander-Constantinus van Nassau, graaf van Zwevegem. Het toneelleven moet in deze Oostenrijkse jaren te Zwevegem ongemeen actief geweest zijn. In 1782 zien we de Zwevegemse vereniging - die ondertussen de wichtiger naam ‘Reden-rymconstminnende Jonkheyd van Rhetorica’ had aangenomen - optreden met het stuk Gangolphus, prince en conestabel van Vrankrijk. Van 21 juli tot 25 augustus 1782 werd dit werk zeven maal ten tonele gebracht. Het stuk zelf was opgedragen aan de graaf van Zwevegem, Alexander Nassau-Corroy. We konden niet nagaan of Leopoldus of het Ontzet van Weenen en Franciscus, koning van Buningo, stukken die in de zomer van 1783 allebei acht vertoningen kenden, eveneens aan de kasteelheer van Zwevegem waren opgedragen(4).
Kanunnik Nassau-Corroy sleet de laatste jaren van zijn leven op zijn kasteel van Franc-Douaire. Zijn adellijke titels, feodale rechten en kerkelijke prebenden waren in de revolutiejaren verloren gegaan. Het graafschap Zwevegem was, zoals alle oude heerlijkheden alhier, in 1797 vervallen. Toen de laatste Nassau-Corroy in 1804 in zijn residentie bij Namen overleed was hij, hoewel nog eigenaar van het kasteel van Zwevegem, sedert zeven jaar geen graaf van Zwevegem meer. In 1805 werd het Kasteelgoed van Zwevegem openbaar verkocht. Twee hofsteden palend aan het kasteel kwamen in het bezit van Francis van Ruymbeke. De molen Sweveghem werd eigendom van Guillaume Alison, de Slijpmolen ging naar Jacob Holvoet(5). Het kasteel zelf, bouwvallig geworden, werd afgebroken. Alleen de oude poort van ‘Sweveghem ten Casteele’ - tegenwoordig het hof van de familie Delputte-Delporte - heeft nog stand gehouden als laatste getuige van Zwevegems ‘grafelijke’ tijden.
a.v. | |
[p. 37] | |
Bijlage
|
|