Biekorf. Jaargang 57
(1956)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
‘Veil Rentier’ is in 't bijzonder bekend door de levendige, realistische pentekeningen die de tekst opluisteren en voorstellingen bevatten die ontleend zijn aan het dagelijks leven; sommige zijn gehoogd met groen, rood of blauw. Het zijn echter deze tekeningen niet die hier onze aandacht bezig houden, maar wel de zes gedichtjes die zich op fo. 1vo en 2 bevinden. Twee verschillende handen hebben elk drie gedichten geschreven; vijf zijn in het Frans en één is in het Latijn. Dit laatste is een kronologisch gedicht, een ‘carnatioen’, van twee verzen, die van een binnen- en een eindrijm voorzien zijn. Het staat op fo. 2 en luidt als volgt: ‘D bis cum C ter I bis tunc putruit ether
Francorum morte quos vincit Flandria sorte’.
De beide versjes vertonen dezelfde bouw. Evenals in de drie andere soortgelijke gedichtjes over de Guldensporenslag, nl. deze uit BruggeGa naar voetnoot(1), DeventerGa naar voetnoot(2) en ToledoGa naar voetnoot(3), wordt de datum gegeven door romeinse cijfers; in plaats van M vinden we hier D bis. In afwijking met de andere verzen wordt enkel het jaartal aangegeven; evenals in de verzen van Toledo staat de plaats niet vermeld. De hier afgedrukte verzen zijn zeer beknopt en staan op zichzelf, ze behoren tot geen groter geheel zoals de andere gedichtjes. Toch weet de dichter in zijn realisme een zekere vlaamsgezindheid te leggenGa naar voetnoot(4). In zijn uitgave van het ‘Veil Rentier’ meent de heer L. Verriest dat de verzen op fo. 1vo en 2 in het midden der XIVe eeuw bijgevoegd werdenGa naar voetnoot(5). De heer Delaissé heeft er reeds op gewezen dat niets de datering van 1302 in de weg staatGa naar voetnoot(6). Het handschrift werd waarschijnlijk nog gebruikt in de jaren na 1291; ook het geschrift kan nog uit de aanvang van de XIVe eeuw stammen. Luc Devliegher. |
|