Biekorf. Jaargang 57
(1956)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[Nummer 5]Valsmunterij onder het Frans bewindIn de Franse Tijd deden zich in West-Vlaanderen verschillende gevallen voor van valsmunterij. Het is bekend dat er in die jaren overal tamelijk veel valsmunterij werd gepleegd. Dit is ten dele te verklaren doordat er veel verschillende en vreemde muntsoorten in omloop bleven, die niet zo haarfijn afgewerkt waren als onze moderne geldstukken. Ook hadden de papieren assignaten, die door de bevolking niet vertrouwd werden, een ongunstige invloed op de omloop van metalen munten. In het jaar IV der Franse Republiek komen de eerste gevallen voor. Op 20 floréal IV waarschuwt de Administration Centrale van het Leiedepartement de kantonbesturen, dat er valse stukken van ‘15 sous 9 deniers argent de brabant appellées quart de couronne’ werden gevonden. ‘Les fausses pièces sont de la même grandeur que les bonnes, un peu moins arrondies, faciles à plier, très grossièrement empreintes, sans cordon extérieur, les caractères de la légende sont plus petites et le nez du portrait de Joseph II plus gros et plus grand, la lettre au bas du portrait, indiquant le lieu où cette monnoye a été battue est invisible’. Vijf dagen later verscheen er een gedrukte circulaire, die rondgezonden werd naar alle commissaires der kantons met het verzoek valse stukken in te zamelen en specimens naar Brugge te zenden. Vooral de ‘distributeurs de pièces’ moesten opgespoord worden. | |
[pagina 130]
| |
De volgende weken kwamen de antwoorden binnen. In de meeste landelijke kantons werd niets vastgesteld; geen valse stukken konden ontdekt worden (o.a. Damme, Pervijze, Bellegem). De Westvlaamse steden zonden bijna alle muntstukken op (o.a. Diksmuide, Tielt, Oostende, Brugge, Kortrijk, Menen). Uit de streek van Roeselare-Menen-Kortrijk kwamen er echter een zo groot aantal binnen, dat men weldra kon vermoeden dat de valsmunters in dit gewest aan het werk waren. Het betrof hier vooral stukken van 2 sols, maar ook andere valse munten werden ontdekt. Zo kwam te Diksmuide een muntstuk aan het licht, ‘marqué au coin LOUIS XII (sic) de l'an 3e’, en te Zonnebeke valse stukken van 3 livres.
De valse stukken waren rond Roeselare zo talrijk en gemeen geworden, dat men ze soms zonder argwaan voor echte aanvaardde (o.a. Ardooie). De Tieltse commissaire beschrijft een exemplaar als zijnde ‘plus alliée de cuivre, moins de poids, et plus de correction’.
Enkele commissaires vingen geruchten op over de herkomst van het vals geld. De commissaire van Ingelmunster had vermoedens dat de valsmunters zaten te Izegem, Rumbeke, Klein Spanje bij Roeselare, en misschien te Lendelede. Die van Menen schrijft dat ze waarschijnlijk geslagen werden te Rumbeke of Roeselare. Naar het schijnt, trok iedere week door Menen een karretje, waarin vals geld verborgen zat, naar Rijsel, ‘et en rapporte de matériaux propres à la fabrication’, maar niemand kon worden aangehouden.
De Franse Administratie en de fransgezinden hielden zich actief bezig met de opsporing der valsmunters die zij beschouwden als de ondergravers der Republiek. De ontvanger der Registratie te Menen zond in thermidor IV ‘des sous de cloches faux’ naar zijn Directeur te Brugge. ‘On m'a dit’, schrijft hij, ‘que l'on en fabrique dans le département; les uns parlent de Roulers, les autres de Rumbeke; d'autres de Moorselle et d'autres encore de Becelaere et Zonnebeke’. Rond deze gemeenten zag men ze in ieder geval het eerst opduiken en circuleren ze in grote hoeveelheid. De directeur der Registratie zond deze inlichtingen onmiddellijk door aan | |
[pagina 131]
| |
de bestuurders van het Leie-departement, die vanuit Brugge het onderzoekswerk leidden. Ook particulieren staken een handje toe. F.B. Vandermersch uit Menen schreef naar zijn vriend, citoyen Forest te Brugge, dat hij vernomen had dat er valsmunters gesnapt waren te Moorsele, met bij zich ‘de pièces, ustensilles, le monoys. Plusieurs autres sont échappés; l'on dit avec certitude qu'il y en a beaucoup à Ledeghem, Houcken, Ruymbeke, Iseghem et Roulers qui en font aussi’Ga naar voetnoot(1). Dit uitgebreid onderzoek liet klaar uitschijnen dat de valsmunters zich ophielden in de streek van Roeselare en Rumbeke. In de antwoorden der commissaires van deze twee kantons was dit ten andere reeds tot uiting gekomen. Lhermitte, commissaire te Roeselare, had het op 29 thermidor IV nuttig geoordeeld een politiereglement uit te vaardigen, ten einde zowel vervalsers als verspreiders te doen ontdekken. De commissaire van Rumbeke, Lenormand, schreef dat hij te Rumbeke niet één, maar wel 50 valse sols kon vinden; ze waren er voor het grijpen. Intussen kregen de bestuurders van Schelde- en Leiedepartementen een waarschuwing van hun collega's uit het département du Nord, welke de hand hadden kunnen leggen op valse muntstukken ‘de 2 et 15 sols qu'on nous assure être apportées de la cidevant belgique, et c'est dans les communes d'Haerlebecque, Mortzele, Rousselaere, Aubecque (= Aalbeke?) et autres voisines que l'on va chercher cette fausse monnoie’. Thans trad de Centrale Administratie van Brugge doortastend op en verweet o.m. de commissaire van Rumbeke dat hij zelf aan het hoofd der bende valsmunters stond. Daarover waren er tenminste klachten binnengekomen! Heel onverwacht kende deze zaak haar ontknoping door verklikking. Een onbekende had de vrederechter van Torhout ingelicht dat er te Rumbeke valsmunters zaten. De namen der daders werden zelfs opgegeven. De veldwachter van Torhout lichtte commissaire Lenormand in. Samen met de Torhoutse veldwachter, de vrederechter van Rumbeke en twee Rumbekenaren, die hiertoe verplicht werden, is Lenormand naar de aangeduide plaats getrokken. Het was een kleine landelijke | |
[pagina 132]
| |
woning. De twee opgeëiste Rumbekenaren moesten de uitgangen bewaken, terwijl de mannen der wet binnen trokken. De bewoners hadden echter de vlaag op het laatste ogenblik zien aankomen. Door een klein venstertje op zij, vluchtte er plots een jonge man weg, die men niet meer kon snappen. In huis was een andere jongeling volop bezig met geld te slaan. De vrederechter hield hem aan. Binnen werden o.m. aangetroffen ‘1 forge, 1 soufflet, des limes, des marteaux, 50 faux gros sous encore brutes, plusieurs moules de bois, cuivre, etc.’. De gevangene werd opgesloten te Roeselare. Een speciale bode werd door Lenormand gezonden naar het garnizoen te Kortrijk. Onderweg geraakte de bode echter in de drank en door zijn loslippigheid lekte het hele geval veel te vroeg uit. Aldus kon men geen enkele der geldverspreiders betrappen. Het politiereglement dat Lenormand inderhaast nog had opgesteld tegen de dragers van vals geld, miste aldus waarschijnlijk zijn uitwerking. Over de bestraffing dezer valsmunters zijn we niet verder ingelicht. Daarmee was de plaag der valsmuntererij niet geluwd.
In het jaar V doken er terug slechte munten op; Luxemburgs geld (sol en gros sol de Luxembourg), dat geslagen werd ‘pendant le blocus et depuis la prise de cette place’. De bedoelde stukken, die toen door generaal Bender werden uitgegeven, waren gemakkelijk te herkennen, omdat ze uit geel koper en een ander metaal vervaardigd waren, en omdat ze gemouleerd waren. De echte waren uit rood koper ‘et frapées au balancier’. In een circulaire van 7 thermidor VI waarschuwde de Administration Centrale opnieuw voor vals geld. Het ging vooral over valse stukken van 6 frank. Ze waren te herkennen als volgt: ‘elles portent le millésime de 1790 et la lettre A au bas de l'exerque, le contour paroit en avoir été limé, le métal a la couleur du plomb ou de l'étain. Les faux quarts d'un franc portent le millésime de 1792. Le mot Regne de la loi est mal empreint; le contour en est également limé’. Een rapport van 24 frimaire VI, opgesteld door de politiecommissaris der stad Brugge, zegt dat hij het huis liet bespieden van een zekere Allardin, die verdacht werd vals geld te slaan, maar het onderzoek leidde tot niets. Hetzelfde jaar, 19 thermidor, ving de commissaire du pouvoir exécutif uit Ruiselede het gerucht op, dat twee vreemde kooplieden, | |
[pagina 133]
| |
respectievelijk uit Baalon (?) en Bouvellemont, de streek afliepen om vals geld ‘de métal de cloches’ op te kopen. Alle rijtuigen werden een tijdlang doorzocht, maar men vond niemand. In het jaar VII werd er nog een ernstige zaak van valsmunterij gesignaleerd, door de Ministre de la Police Générale te Parijs. Op 29 floréal VII schreef hij naar Brugge dat er een klacht was binnengekomen te Parijs wegens valsmunterij. Te Herseaux zou er namelijk ‘une fabrique de fausse monnoye’ geweest zijn. Een zekere Mullier, wonende te Rijsel, was er in geïnteresseerd, samen met een zekere Duriez, wonende te Croix, nabij Lannoy (Nord). Bij deze laatste werden de valse stukken gedeposeerd om dan verder verspreid te worden. In deze zaak trad het bestuur van het Leiedepartement waarschijnlijk niet verder actief op, daar ze evenzeer onder de bevoegdheid viel van het département du Nord.
Een laatste geval van valsmunterij vinden we vermeld in een schrijven van de Commissaire du Pouvoir Exécutif te Brugge aan de Ministre de la Police Générale. Hij liet weten dat hij ‘quelques faux monnoyeurs retirés dans la commune de Staeden’ gevangen had. Deze brief dateert van 1 ventose VIII.Ga naar voetnoot(1). Hiermee zijn we volop in de tijd van Bakelandt en ook geografisch in het middelpunt van zijn operatiegebied. Het is niet bekend dat de bende van Bakelandt vals geld verhandelde. Maar het is goed mogelijk dat we hier te doen hebben met boosdoeners, die in nauwe relatie stonden met de bende van Bakelandt, welke ten andere buitengewoon beweeglijk was in haar actie, en dus goed in aanmerking kon komen voor de verspreiding van vals geld. Het is opvallend hoe de valsmunters uit de Franse Tijd er nog niet aan dachten papieren geld na te maken. Op het einde van de Franse Tijd waren de assignaten echter ook al het vervalsen niet meer waard! L. Van Acker. |
|