Biekorf. Jaargang 56
(1955)– [tijdschrift] Biekorf[p. 257] | |
[Nummer 10]De Diedolf's in DammeDe geleerde Meyerus († 1552), de Vader van onze Vlaamse geschiedschrijving, toonde een zekere belangstelling voor naamkunde lang vóór de geboorte van deze wetenschap. Zijn bekendste proeve van etymologie is deze van de naam ‘Vlaanderen’. Het verhaal van de stichting van Damme door Hollandse dijkwerkers - episode ontleend aan het Chronicon Comitum Flandriae - bood de annalist alweer een gelegenheid om de traditionele etymologie van een familienaam mede te delen. Meyerus verhaalt, onder het jaar 1180, het aanleggen van de dijk tussen Darnme en Lammins Vliet (Sluis) en de schenking van de eerste vrijheden aan de Dammenaars door graaf Philips van de Elzas. Dan volgt zijn taalkundige excursus (Annales Flandriae f. 53; uitg. Antwerpen 1561). De latijnse tekst luidt, in vertaling, aldus: ‘De Hollandse dijkwerkers - zo vertellen de Dammenaars - die door het bouwen van de dijk en het keren van de zee Damme hebben gesticht, kregen de bijnaam (familienaam) Diedolf. Diedolf's [door Meyerus gelatiniseerd als Didolphi] betekent hetzelfde als “degen die dolven” zoals Marcus Diedolf: “iemand | |
[p. 258] | |
die dolf” De naam Diedolf heeft lang stand gehouden.’(1) Meyerus geeft hier een volksetymologie weer die hij rechtstreeks of onrechtstreeks van de Dammenaars heeft gehoord. Hij heeft ze vernomen tussen 1538 en zijn sterfjaar (1552); immers in de eerste redactie van zijn geschiedwerk (Compendium f. 87; uitg. Neurenberg 1538) komt deze excursus niet voor. De etymologie van ‘Diedolf’, door Meyerus medegedeeld, is gebouwd op de locale uitspraak: ‘die dolf’; de geleerde annalist heeft zich, op zijn taalkundig oefentochtje, niet laten verontrusten door het praeteritum van mnl. delven dat, in de literaire taal, meestal de flexie ‘dolf’ vertoont. Diedolf is - volgens de moderne taalwetenschap - een wolf-naam, zoals Arnolf, Bertolf, Boedolf, Geldolf, Sproncholf e.a.; hij stemt overeen met ‘Theodulf’ (stam Diet-). Diedolf komt als familienaam voor te Assenede en te Biervliet in de 15e eeuw; een Pieter Diedolf uit Biervliet werd in 1419 poorter van Brugge. Een Walterus (Wouter) Diedolf is in 1418 als priester gehecht aan de O.L. Vrouwkerk te Brugge; een akte van 1448 vermeldt hem als kanunnik van de St. Donaaskerk. Tijd- en stadsgenoot van Meyerus was Meester Jan Diedolf, een geestelijke (kanunnik van de O.L. Vrouwkerk?) Te Damme zelf werd in 1427 Cornelie Diedolf geprofest als zuster van het St. Danshospitaal; zij was de dochter van - de toen reeds overleden - Jacob Diedolf; haar moeder ‘joncvrauwe Tanne’ schonk bij akte van 12 November 1427, gezegeld door de schepenen van Damme, een cijnsrente aan het hospitaal.(2) | |
[p. 259] | |
De volksetymologie door Jacob de Meyere medegedeeld, getuigt dat de traditie van de kronieken betreffende de stichting van Damme door Hollandse dijkwerkers, in de jaren 1540 in het Zwin-stadje voortleefde. Meyerus beschouwt de uitleg van ‘Diedolf’ in verband met ‘dijken delven’ als voor de hand liggend. Het moest nog eeuwen duren eer de taalkunde van wolf-namen zou spreken. De critische geest van de geschiedschrijver komt echter tot uiting op zijn eigen gebied, in het feit dat hij de vertelling van de ‘hond van Damme’ (Hontsdam) uit de middeleeuwse kronieken als legendarisch beschouwt en in zijn Annales niet overneemt.
De Diedolf's worden ook vermeld door de minder critische Despars († 1597) in zijn bekende Cronijcke van Vlaenderen (ed. De Jonghe i 357). Despars weet sommige Diedolf's met naamen toenaam te noemen, hij schrijft: ‘De eerste die daer [te Damme] tregement van der stede hadden, waren Jan, Pieter en Pauwels Diedolf, behoudende noch haerlieder toename naer tvoornoemde delven, daer by dat zy eerst up commen waren; van dezen gheslachte hebben wy in onzen tijden noch eenen Marck Diedolf ghekent, twelcke alzo vele te zegghene is als: die eerst dolf’. Despars neemt hier zonder meer de etymologie van Meyerus over; zijn Marck Diedolf zal wel dezelfde persoon zijn als de Marcus Diedolf van Meyerus, hij kan inderdaad een tijdgenoot van beide annalisten geweest zijn. Uit welke bronnen Despars zijn drie Diedolf's geput heeft, Jan, Pieter en Pauwels, ‘eerste dyckers’ en eerste stadregeerders van Damme, blijft een raadsel.
Dat Meyerus de overlevering betreffende de Diedolf's heeft opgetekend te Damme zelf, en wel tussen 1538 | |
[p. 260] | |
en zijn sterfjaar (1552), wordt nog bevestigd door een andere mededeling van de Annales, die nog niet voorkomt in de eerste redactie van 1538. Onder het jaar 1210 stelt Meyerus het overlijden te Damme van Walter Eywatere, een aanzienlijk en vermaard burger, een der stichters van de stad Damme. ‘En tegenwoordig, zo schrijft Meyerus, is de grafzerk van Walter Eywatere de oudste die de Dammenaars in hun parochiekerk kunnen tonen.’(1) Uit deze tekst blijkt dat Meyerus in de jaren 1538-52 de grafzerken te Damme heeft nagegaan; zijn mededeling over Walter Eywatere is aan het opschrift van de oudste - toen nog bewaarde - zerk van de parochiekerk ontleend. En voorzeker had onze onvermoeibare annalist grafzerken van de Diedolf's voor ogen waar hij schrijft dat de familienaam Diedolf in Damme lang heeft stand gehouden. A. Viaene |
|