Drie gedrukte circulaires van zulke opsporingsdiensten werden ons onlangs ter hand gesteld; het betrof hier pogingen om een zekere Paul van Speybrouck fs. Laurent, een Brugse conscrit, terug te vinden.
De eerste twee, daterend van 1817, werden uitgestuurd door een zekere A. Paulic (een Jood?), ‘Rue St. Honoré No 252 te Parys; houd zyn kantoor te Brussel, Rue de la Puterie, No 484. alwaar de aanvragen moeten gedaan worden’. De eerste brief zegt dat Paulic 80 000 namen bezit van in krijgs gevangenschap overleden militairen. Hieruit levert hij doods extracten op aanvraag. Daarenboven waren twee bedienden op reis in die landen waar de oorlog had gewoed, om doods berichten in te zamelen. Een aanvraag of ‘abonnement’ kostte drie gulden hollands courant. In bijlage gaf Paulic een keus van door hem reeds gevonden overledenen, zowel Noordnederlanders als Vlamingen en Walen. Voor West-Vlaanderen geeft hij op: 28 Bruggelingen (o.a. kapitein Pierre Desmedt), 8 Kortrijkzanen en 1 Oostendenaar. In zijn volgende brief schrijft Paulic dat hij ook lijsten laat ‘rouleeren’ in hospitalen en gestichten en dat hij naamlijsten stuurt naar Oostenrijk, Polen, Rusland en Spanje, opgesteld in de landstalen, met nevens elke naam de vermelding der geldsom die de familie aan de eventuele vinder belooft. De zaak was nogal sterk gecommercialiseerd: lijsten konden gekocht worden à 10 francs en bij iedere nieuwe opgave, resultaat of niet, was men tot een nieuw ‘abonnement’ verplicht. Deze tweede brief bevat in bijlage - als een soort propaganda - de namen van 28 overleden Westvlamingen onlangs door hem ontdekt, geboren te Evrechoven (?), Adeluc (?), Ardooie, Pittem, Menen, Alveringem, Rekkem, Lendelede, Avelgem, Waasten, Brier (= Brielen?). Staden, Ruiselede, Bray (= Bredene?), Izegem, Moeskroen, Lenik (= Lennik, Brabant?), Moen, Kortrijk, Brugge, Asverge (?) en Ieper, met ernevens de plaats waar ze waren gestorven.
Het moet zijn dat er zeer veel vermisten niet werden weergevonden; ook met van Speybrouck was dit zo. De familie was in 1821 nog in briefwisseling met een ‘Bureau van Onderrigting en Dood-Extracten, op den Nieuwendijk, No 18, te Amsterdam’. De opzoekingen werden ook hier ver doorgevoerd; op 29 September 1821 b.v. werden nog lijsten verzonden naar 73 nieuw-ondekte en tot hiertoe onbekende Russische, Pruisische en Oostenrijkse hospitalen. Ook hier kon men een premie uitloven. Een abonnement was in dit bureau meer doelmatig, want de opgegeven na-