Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
[Nummer 10]Eegem-kapelle.Eegem-kapelle, volgens De Flou's Woordenboek der Toponymie, is: een wijk te Eegem. De benaming leeft voort in 't spraakgebruik - hij staat zelfs op de Michelin-kaarten - en slaat op een goedbevolkte wijk langs de grote baan van Brugge op Kortrijk. Uit de teksten aangehaald bij De Flou kan men niet zeker te weten komen of er werkelijk een kapel op deze uithoek stond. Er is wel een akte van 1691, die spreekt over een ‘Jan Brielman, capelaen van O.L.V. capelle tot Eegem’; maar dat zou nog kunnen verwijzen naar een beneficie in de parochiekerk. Er is toch een afzonderlijke kapel geweest op de wijk; ze wordt zelfs aangeduid op oude landkaarten. 't Was een tamelijk belangrijk heiligdom, dat in 1658 ontstond, een zekere vermaardheid verwierf; maar slechts een goe' honderd jaar meeging, en in 1766 verdween. Op deze uithoek van de parochie stond nog het kasteel van de heren van Eegem. In 1658 was het bewoond door de del Rio's. Een oud inventaris van de bescheiden betreffend Eegem, die vroeger op 't bisdom te Brugge waren, vermeldt een ‘Informatie op de apparente mirakelen van (een) O.L.V. beelt, in | |
[pagina 226]
| |
een boom van de dreve van 't Casteel tot Eegem’.Ga naar voetnoot(1) Het stuk is ongelukkiglijk verloren, en een datum is niet meer te achterhalen. Maar 't is meer dan waarschijnlijk dat we hier het begin hebben van de geschiedenis van onze kapel. Iets dat wonderwel gelijkt op den oorsprong van O.L.V. van 't Boompje te Sint-Andries. Een Mariabeeldje, dat op een boom hangt; door de voorbijgangers vereerd wordt en weldra als miraculeus bekend. En de kasteelheer, op wiens erf de ‘miraculeuze boom’ staat, en die een kapel bouwt, die de oorsprong wordt van een beevaart. Antonius Gabriel del Rio - eques et toparcha de Eegem - bekwam inderdaad, den 22 Juni 1658, de toelating van Mgr vanden Bosch om, op zijn erf, in de nabijheid van zijn kasteel, een kapel op te richten, en er dienst te laten doen. De suppliek van del Rio is nog bewaard. Er wordt wel niets gezeid over den boom in de dreve en over de pretense mirakelen, wat we eigenlijk zouden mogen verwachten. Maar voor mij is er geen twijfel dat die twee zaken - boom en kapel - verband houden. Misschien was die roep ‘van mirakelen’ niet gunstig onthaald op 't bisdom, waar ze alles met de vermelding ‘pretense’ een beetje declasseren. Het is de normale houding van 't kerkelijk gezag, dat altijd voorzichtig is tegenover de enthousiaste volksdevotie, die gemakkelijk tot het wonderbare besluit. En zo was het wellicht voorzichtig vanwege de stichter geen melding te maken van dit wonderlijk gebeuren. Mijnheer del Rio vraagt eenvoudig de toelating, om bij zijn kasteel een kapel te bouwen ter eer van O.L. Vrouw Boodschap. De kapel zou bediend worden door een eigen kapelaan, die ter plaats moest wonen, elken dag de mis lezen in de kapel, en op 7 Januari een | |
[pagina 227]
| |
jaargetijde zingen ter intentie van de stichters. De kapelaan zal een eigen woonst krijgen, of op 't kasteel inwonen. Hij zal door de stichter of zijn erven naar beliefte voorgesteld worden en afgedankt. Hij krijgt voor zijn onderhoud een rente van zestig pond groten 's jaars.Ga naar voetnoot(1) Del Rio belooft in te staan voor het onderhoud en de versiering van de kapel, maar vraagt te mogen beschikken over de gebeurlijke offergiften; mits daarover rekening en bewijs te geven. Zoals dat gebeurt voor de inkomsten van de parochiekerk. Op dat alles gaf Mgr vanden Bosch zijn volle goedkeuring.
In 1660 werd vanden Bosch gepromoveerd tot de bisschoppelijke stoel van Gent. Daarmee schijnt er een kink in de kabel te komen. Was de bisschop persoonlijk bevriend met del Rio, en had hij voor de nieuwe kapel zowat uitzonderlijke gunsten toegestaan, die niet overal de goedkeuring meedroegen? Vond de pastoor van Eegem, die juist in die tijd wat in stokken lag met 't kasteel, dat met deze brede bisschoppelijke vergunning de rechten van zijn kerk in 't gedrang kwamen? In elk geval, de kapel stond afgebouwd, maar de vicarissen van 't openstaande bisdom - 't is slechts in 1662 dat de Haynin aan vanden Bosch te Brugge zal opvolgen - gaven geen toestemming om de kapel in gebruik te nemen. Dan kregen ze, den 14 December 1660, een schrijven van de Internuntius te Brussel, met verzoek in de kapel dienst te laten doen. Er was, met dat onverwacht optreden, voorzeker verslagenheid op 't vicariaat, en het duurde nog een tijdje eer de vicarissen, die eerder een afzijdige houding in de zaak namen, aan de Internuntius een antwoord zonden. Dit gebeurde eerst den 31 December. Ze hadden waarschijnlijk ernstig beraadslaagd, en het advies van beslagen canonisten ingewonnen, want het stukje is een voorbeeld van diplomatie. Eerst zeggen ze dat ze niet in fout waren met de kapel voorlopig niet te laten in gebruik nemen, daar ze vanwege de kasteelheer nog geen schriftelijk aanzoek ge- | |
[pagina 228]
| |
kregen hadden. Dat zij er bovendien aan twijfelden of zo'n vergunning door de vicarissen, sede vacante, kon toegestaan worden zonder inbreuk te maken op de rechten van de apostolische stoel; daar ze, ‘secundum sententiam maxime probabilem’, zoiets maar konden toestaan in geval van nood. Een veronderstelling die hier niet verwezenlijkt was. Maar dat, als de Internuntius de verantwoordelijkheid van de maatregel op zich wil nemen, ze bereid zijn op zijn verzoek in te gaan. Waaruit we mogen besluiten dat de vicaarheren eerder contra waren. En zo bleef de zaak weerom slepen. Totdat Mgr vanden Bosch opnieuw op het toneel verschijnt. Dat hij, als bisschop van Gent, zich komt moeien in de zaken van zijn vroeger bisdom, is wel van aard om ons te bevestigen in de mening dat hij en de heer van Eegem dikke vrienden waren, en dat zijn vroegere beslissing ten gunste van de kapel in zekere kringen van 't bisdom de goedkeuring niet wegdroeg. De Brugse diplomaten hadden voorzeker de nagel op de kop getroffen wanneer ze beweerden de kapel niet te kunnen open stellen zonder inbreuk te maken op de rechten van de apostolische stoel. Maar vanden Bosch laat hun nu weten dat hij, voor 't geval te Eegem, een Breve apostolicum uit Rome had gekregen - dus waarschijnlijk ook aangevraagd, - en dat hijzelf met de uitvoering van de Breve was gelast. Hij vraagt eenvoudig aan 't vicariaat of er nog iets in de weg stond om de Breve te laten uitvoeren. Nu zijn de Brugse diplomaten werkelijk in de hoek geduwd. Er blijft hun niets anders over dan te antwoorden: nihil obstare. Dat deden ze den 30 April 1661.
De kapel werd plechtig geopend den 10 Juli 1661, zijnde de vijfde Zondag na Pinksteren. Voor deze dag en de zeven volgende was er - door vanden Bosch? - een aflaat vergund. Of er een plechtige inwijding gebeurde vind ik niet aangetekend, hoewel het waarschijnlijk is, daar in de aflaatbrief de kapel vermeld wordt met de titel die zal blijven meegaan: Maria-Boodschap. Zo'n kerkelijke titel veronderstelt te minste een plechtige inzegening. Een weinig later, den 10 Juni 1674, - we stonden toen onder Mgr de Baillencourt, - verleende de bisschop een aflaat voor 't bezoek van de kapel en van de Zeven Staties van de Weedommen van Maria | |
[pagina 229]
| |
die er opgericht waren. 't Jaar daarop, den 7 Maart 1675, consacreert de Baillencourt de parochiekerk te Eegem. Vandaar gaat hij naar Koolskamp, en onderweg - ‘visitavit sacellum’ - brengt hij een bezoek aan de kapel. De nieuwe bisschop is blijkbaar gunstig gestemd tegenover 't kasteel en de kapel: in 1676 krijgt men uit Rome een volle aflaat voor 't feest van O.L.V. Boodschap. In 1682 nieuwe aflaat van honderd dagen, voor 't bijwonen van de Litanie van Lorette, die in de kapel gezongen wordt op de feestdagen van O.L. Vrouw en elken Vrijdag. Uit het feit dat men juist den Vrijdag de litanie zingt, en uit dit andere dat de statiën van de Zeven Weedommen in of rond de kapel stonden, zou men wel mogen besluiten dat de volksdevotie, in weerwil van de titel ‘de Boodschap’, eerder gericht was tot de Bedrukte Moeder. Er was een residerend kapelaan: de stichtingsakte had wel bepaald dat de kapelaan ter plaats moest wonen. In 1681 is het een zekere Jan Brielmans. Hij behoorde niet tot de geestelijkheid van 't bisdom, daar hij zijn licentia celebrandi moest voorleggen. Hij mocht den Zondag bineren te Koolskamp. Hij wordt nog vermeld als ‘capelaen van O.L.V. capelle tot Eegem’, in een akte van 1691 (Fragmenta I, 302). Hij leefde nog in 1693, maar was toen ziekelijk, en kon geen dienst meer doen te Koolskamp. In 1719 (21 April) is er nog sprake van een kapelaan, maar zijn naam wordt niet vermeld. In 1721 (14 Juli) is het Jan Schepens, de pastoor van Eegem, die in de kapel bineert. Den 2 Juli 1734 werd de kapelrie geannexeerd aan 't Seminarie te Brugge. De gulden tijd is daarmee voorgoed voorbij. De kapel blijft voortaan gesloten. Een zekere Hederman, presbyter Hybernus, die waarschijnlijk op het kasteel verblijft, komt er nog de fundatie exonereren van kanunnik del Rio, deken van 't Antwerps kapittel. En de pastoor van Eegem vraagt 't zelfde jaar, dat de kapel toch op O.L.V. Boodschap zou mogen open zijn; wat door 't bisdom geredelijk wordt | |
[pagina 230]
| |
toegestaan. Maar sedert men er niet langer regelmatig celebreert, is de devotie verminderd, en hebben de mensen de weg naar de kapel als verleerd. Ook op het kasteel schijnt men zich minder te interesseren voor de stichting. Misschien wel om reden van het inpalmen van het beneficie door 't Seminarie. Den 13 Oogst 1766 schreef Pieter Hubert Delseinne, pastoor te Eegem, een schone brief naar 't bisdom. Ze hadden te Eegem de kerk ‘gelamberseerd’, een nieuw orgel gesteld, en de parochianen hadden mild gegeven: maar daar bleef nog een diepe put te vullen. De kasteelheer had alle zilveren en koperen ornamenten van de vervallen kapel aan de parochiekerk overgemaakt, daar de kapel toch gesloten bleef en niet meer gebruikt was. Nu vraagt de pastoor de kapel zelf, die staat om in te vallen, en van geen nut is, te mogen afbreken, de materialen te verkopen om de schuld te kunnen delgen. Wat toegestaan werd, gezien 't gunstig advies van de landsdeken, 't overleggen van 't schriftelijk consent van den heer van Eegem, en mits rekening over te maken van 't provenue. Waarschijnlijk waren z'in het bisdom ermee in hun schik, dat de laatste sporen gingen verdwijnen van een stichting, waarvan ze, voor hun Seminarie, 't vet al hadden afgeschept. Et sic canitur finis. Nu, in 't Mariaal Jubeljaar, te alle kante nieuwe Mariakapelletjes worden opgericht en oude hersteld, mochten we wel eens wijzen op die oude stichting, waarover haast niets bekend is, en waarvan geen spoor meer overblijft. Tenzij die naam ‘Eegem-kapelle’, die wellicht voor menigeen een raadsel is. M. English |
|