Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |||||||
[Nummer 9]Het verband tussen bodem en bewoning in de polderstreekDe wandelaar of de verlofganger, die de Polderstreek doortrekt, zal wel in de eerste plaats getroffen worden door haar eentonig vlak en kaal uitzicht, slechts hier en daar onderbroken door lange rijen licht geneigde bomen in deze vlakte waar volkomen windstilte onbekend is. Ook vallen hem de uitgestrekte weilanden met hun vette runders op, die de vermaardheid van de Polderstreek uitmaken. En hier en daar ontwaart hij dan, verdoken achter hagen of achter het groene windscherm van hoge populieren, enkele eenzame, witgekalkte hoeven, die schaars en grillig in het landschap verspreid liggen, maar hem toch moeilijk de indruk van verlatenheid doen vergeten. Even zo verlaten liggen de typische polderdorpen, een kerk en enkele huizen er rond. Dat is het beeld dat de wandelaar van de Polderstreek met zich meedraagt. De wetenschapsmens zal echter met dergelijk beeld geen genoegen nemen. Hij zal in zijn weetgierigheid (of mogelijk noemt gij het liever ‘weetziekte’, waarde lezer zich afvragen of die hoeven en die dorpen daar wel zo maar grillig en ordeloos verspreid liggen, waarom een dorp, een agglomeratie juist hier en niet | |||||||
[pagina 202]
| |||||||
elders ligt. Dit hebben ook wij ons afgevraagd toen wij jaren lang, tijdens het opmaken van de bodemkaart van de Polderstreek, deze op het eerste zicht eentonige, ja, zelfs onherbergzame streek zijn gaan leren kennen en liefhebben. Spoedig is ons opgevallen, dat er in de Polderstreek een nauw verband bestaat tussen de localisatie van de landelijke bewoning en de bodemgesteldheid. Dergelijk verband was zeker niet onverwacht en lag zelfs voor de hand. Wij kunnen ons immers goed voorstellen, dat onze voorvaderen, die hier als eerste bewoners - boeren - deze streek ontgonnen hebben, hun woningen zo maar niet naar willekeur hebben gebouwd, maar daartoe de meest geschikte plaatsen hebben uitgezocht en dit met grote kennis van zaken. Dit verband tussen landelijke bewoning - vooral de oude bewoning - en de bodemgesteldheid zullen wij hier bespreken en daarbij enkele typische voorbeelden aanhalen. Eerst en vooral moeten wij U zeggen dat wij, dank zij ons bodemonderzoek, in de Polderstreek in grote trekken drie soorten poldergebieden hebben kunnen onderscheiden volgens hun ouderdom. Dit zijn:
| |||||||
[pagina 203]
| |||||||
Fig. 1. - Verspreiding der Hoeven op Stalhille en Houtave (gedeeltelijk).
In deze drie Poldergebieden, met elk hun eigen | |||||||
[pagina 204]
| |||||||
bodemgesteldheid, heeft de landelijke bewoning zich telkens op een andere wijze aangepast. Deze aanpassing is zeker het verst doorgevoerd in het Oudland (Tavernier, 1949). Dit oudste poldergebied, dat in grote trekken zeer vlak is, vertoont een duidelijk microreliëfGa naar voetnoot(1). Men vindt er grote en kleine, lage, komvormige gebieden (hoogteligging ongeveer 3 meter) waar de bodems bestaan uit zware zeeklei die op veen (in de kuststreek ‘daring’ genoemd) rust. Deze kommen zijn van mekaar gescheiden door 1 tot 2 meter hogerliggende stroken, kreekruggen genoemd (hoogteligging ongeveer 4-5 m), die van enkele meter tot verschillende honderden meter breed kunnen zijn. Deze hogere stroken zijn niets anders dan vroegere kreekbeddingen. De ondergrond bestaat er uit zeezand, terwijl het veen er in vroegere tijden door het zeewater werd weggespoeld. Wij leggen nogmaals de nadruk op het verschil in ondergrond tussen kreekruggen en kommen, daar dit van zeer groot belang is. Inderdaad zien wij dat het merendeel van de Oudlandhoeven op kreekruggen liggen. Het voordeel van dergelijke ligging is duidelijk:
| |||||||
[pagina 205]
| |||||||
Fig. 2. - Verspreiding der hoeven op Ramskapelle en Westkapelle.
| |||||||
[pagina 206]
| |||||||
Een klassiek voorbeeld van een Oudlandgebied is dat van Stalhille-Houtave. Het is slechts bij uitzondering dat de hoeven er niet op kreekruggen liggen (zie fig. 1). Het Middelland heeft een veel minder uitgesproken micro-reliëf dan het Oudland. Het hoogteverschil tussen (overdekte) kreekruggen en kommen is hier veel kleiner. Wel liggen ook hier de meeste hoeven op kreekruggen, maar toch vindt men heel wat boerderijen op terreinen met venige ondergrond. Voegen wij er echter dadelijk aan toe dat de komgebieden van het Middelland minder ongunstig zijn dan deze van het Oudland, daar in het eerste het kleidek gemiddeld dikker is en het veen in de ondergrond er meer samengeperst is. Toch hebben wij ook hier een duidelijke aanpassing aan de bodemgesteldheid, in die zin dat lage gebieden zo goed als onbewoond blijven. Als lage gebieden hebben wij daar b.v. de grote uitgeveende vlaktenGa naar voetnoot(1) Als voorbeeld nemen wij het Middelland op de gemeenten Westkapelle en Ramskapelle (zie fig. 2). Op Westkapelle komen overwegend overdekte kreekruggen voor en daar is de bewoning regelmatig verspreid met een concentratie in de dorpskom. De noordoostelijke helft van Ramskapelle vertoont hetzelfde beeld als Westkapelle; de zuidweste- | |||||||
[pagina 207]
| |||||||
lijke helft is grotendeels uitgeveend en daarom heel schaars bewoond. Om te sluiten zullen wij in het kort het Nieuwland van het Zwin bespreken met als voorbeeld het oostelijk deel van Westkapelle (fig. 2). Dit gebied bestaat uit talrijke polders, waarvan de oudste, kernpolders genoemd, (o.a. de Greveningepolder, de St. Jobspolder) in de 13e eeuw werden ingedijkt. In deze polders ligt de landelijke bewoning tamelijk regelmatig verspreid. In de polders, die later werden ingedijkt (aanwaspolders genoemd), ziet men dat de bewoningsdichtheid afneemt en dat de meeste woningen langs dijken werden gebouwd. De jongste polders (mondingspolders) ten slotte vormen onbewoonde, kale vlakten (men denke b.v. aan de Hazegraspolder op Knokke), terwijl alle hoeven er op of langs dijken liggen. Vermelden we nog dat de dichtheid der bewoning in het Nieuwland het kleinst is. Wij zullen het zeker niet zo ver drijven om voor iedere woning een verband te gaan zoeken tussen haar ligging en de bodemgesteldheid. Inderdaad zijn er dikwijls nog andere redenen die de mens ertoe brengen zijn woning op een bepaalde plaats te bouwen. Wanneer hierbij de bodemgesteldheid volledig over het hoofd werd gezien, gebeurde dit niet ongestraft. Sprekende voorbeelden hiervan zijn de dorpskernen van Ramskapelle aan de Yzer en van Stuivekenskerke die, nadat zij in de eerste wereldoorlog verwoest werden, op een andere plaats dan de oorspronkelijke werd heropgebouwd. De keuze van de terreinen was echter zeer ongelukkig; in de ondergrond komt er veen voor. Nu ziet men dat talrijke woningen er aan verzakkingen onderhevig zijn en barsten in de muren vertonen. Dit kan men o.a. zeer goed vaststellen bij de kerk van Stuivekenskerke. Hedendaags gaat men echter veel belang hechten aan de bodemgesteldheid bij het bouwen van woningen, waarbij de bodemkartering veel nuttige inlichtingen kan geven. En wat onze voorouders reeds eeuwenlang | |||||||
[pagina 208]
| |||||||
geleden hadden gevonden door hun ervaringen en ‘boerenwijsheid’, kunnen wij meestal niet anders dan nog eens herontdekken. Dr Ir F. Moormann,
Ing. J. Ameryckx,
Centrum voor Bodemkartering, I.W.O.N.L. | |||||||
Literatuur.- Ameryckx J. (1953). Ontstaan en Evolutie van het Zwin in België. Natuurwet. Tijdschrift, 34, blz. 99-114, Gent. - Moormann F. en Ameryckx J. (1950). De Bodemgesteldheid der Zeepolders. Verslagen over Navorsingen van I.W.O.N.L., nr. 4, blz. 37.60, Brussel. - Moormann F. en Ameryckx J. (1951). Bodemkaart van en verklarende tekst bij het kaartblad Nieuwpoort. Gent. - Moormann F. (1949). Over het Ontstaan van het Veurne-Ambachtse Poldergebied Biekorf, 50, 2 en 3. Brugge. - Moormann F. (1951). De Bodemgesteldheid van het Oudland van Veurne-Ambacht. Natuurwet. Tijdschrift, 33. blz. 3-124, Gent.-Tavernier R. (1949). Het verband tussen bodem en bewoning, meer in het bijzonder in de Polders. Natuurwet. Tijdschrift 32. blz. 80-83, Gent. |
|