Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Izegemse lijnwaadhandel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn zakencijfer ruim verdubbeld heeft, was niet alleen toe te schrijven aan de productie-aangroei in het Zuiden van Westvlaanderen, maar vooral aan de opslorping van de omliggende lijnwaadmarkten Tielt, Izegem, Menen en Roeselare. De Kortrijkse marktpolitiek sedert de 16e eeuw gevolgd, zegevierde op kosten van de omliggende steden, wat dan ook de nutteloze herlevinspogingen van Tielt en Menen bij de aanvang der 17e eeuw verklaart. Ook Izegem kwam niet meer tot zijn vroegere krachten: de stadshalle bleef een ruïne. Wat Sanderus schrijft en tekent in zijn ‘Flandria Illustrata’ (II, 422; Amsterdam 1644) schijnt eerder een echo te zijn uit de voorbije 16e eeuw. Zijn tekst: ‘een plaats vermaard door haar jaarmarkt.... haar halle, haar lakenweverij en naarstigheid der ingezetenen’ strookt, althans wat de halle betreft, niet met de werkelijkheid, vermits op de kaart van Sanderus zelf slechts de twee puntgevels en de 55 meter lange zijmuren afgetekend staan. Het dak en het torentje zijn verdwenen, zodat deze schets van Sanderus een sprekend beeld is van het verval waaraan Izegem zich niet wist te ontworstelen. Een leidende rol zal dit centrum niet meer toebedeeld worden. Weliswaar zal het nog teren op zijn vroegere naam. Zo moet nog in 1613 op de markt van Brugge, op de Woensdag- en Zaterdagmarkt, de meting van de groothandel geschieden ‘met de Iseghemsche mate op gheycte tafels van 5 ellen lanc’.Ga naar voetnoot(1) Een magere troost was ook nog het feit dat het lijnwaad van de Kortrijkse markt afkomstig, in 1679 in Spanje als ‘Izegems linnen’ bekend stond. Izegem immers, bezweken voor de concurrerende Kortrijkse markt, had nog een deel van zijn faam weten te redden door zijn specialisatie in fijnlinnenfabricage.Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het einde van de 17e eeuw was niet minder rampspoedig dan het einde der voorgaande. De pest van 1668 en de ‘sterfte’ van 1696 decimeerden de bevolking dermate dat een kroniekschrijver wist te vertellen dat ‘alles er zo woest en wild uitzag dat er binnen het dorp verscheidene huizen stonden, alwaer de bramen door de kaven groeiden’. Deze desolatie heerste nog onverminderd in 1712 wanneer Grote Markt en Koornmarkt geleken ‘aen weiden of bleeckpleinen, waerop alleman naer believen 't gewassen goed te bleeken legde. De Nieuwstraet zag er uit als een groene dreef waer het gras zoo jeugdig en gulsig groeide dat men er kwalijk eenen kassijsteen onderscheiden kon’.Ga naar voetnoot(1) Deze wegen, in volle dorpskom gelegen, die regelrecht voerden naar de lijnwaadhalle en die vroeger onder de bedrijvige stap der kooplieden werden gepolijst, nu vervallen tot nog minder dan landelijke paden, bewijzen afdoende de teleurgang van het handelsleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Het Franse en Hollandse Bewind. 1794-1830.De annexatie van België aan Frankrijk had niet de voorspoedige economische gevolgen die veel historici haar toeschrijven. De vereniging schafte wel de tolrechten af waardoor het Frankrijk van het ancien régime de invoer van Vlaams lijnwaad had willen te niet doen, maar het feit dat er gedurende het Oostenrijks bewind, door de georganiseerde smokkelhandel, heel veel linnen in Frankrijk werd binnengevoerd, deed de toestand weinig ten gunste veranderen. Integendeel, de politiek van het revolutionnaire Frankrijk deed voor de Vlamingen het zo belangrijke Spaanse afzetgebied aan de Engelse linnenweverij verloren gaan. De breuk met Spanje (1793) en de verovering van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Holland bewerkten een vermindering van ten minste 50% van de linnenproductie in het departement van de Leie. De blokkade van 1806 bracht de handel nog in een ellendiger toestand, zodat in 1810-1811 de productie van het Vlaamse linnen op 1/10 gebracht werd. Engeland en Ierland hadden de Spaanse markt, het rijke afzetgebied, ingepalmd. Met de annexatie en het vervallen van de tol hadden de lijnwaadhandelaars en de leden van de municipaliteit gemeend aan de oude droom van bloeiend handelscentrum een concrete uitbouw te moeten geven. In 1795 werd de lijnwaadmarkt heringericht.Ga naar voetnoot(1) De oeroude traditie getrouw verschenen nu weerom iedere Zaterdag de kooplui ter markt, en wel in zulken getale, dat er voor de voorbijtrekkende marktgangers te Ingelmunster in de gekende ‘Ingelmunsterkapel’, krachtens fondatie een Mis gelezen werd.Ga naar voetnoot(2) Deze markt was echter geen zuivere lijnwaadmarkt. Er werden ook allerlei veldvruchten en verbruiksartikelen ter markt gebracht. Feitelijk beantwoordde het resultaat niet aan de verwachtingen. Dit blijkt duidelijk uit de pachtsommen van het meet- en weegrecht. Dit recht werd cumulatief verpacht, dus voor alle producten ineens, zodat wij geen juiste cijfers voor het verhandelen van lijnwaad kunnen geven. In 1806 bedroeg dit meet- en weegrecht 130 fr., in 1807 265 fr. en in 1812 527 fr. Voor de overige jaren van het Frans bewind worden geen cijfers vermeld.Ga naar voetnoot(3) Was de handelsbedrijvigheid zeer gering, de productie van vlas en lijnwaad, vooral het spinnen, ging, zoals eertijds, volop zijn gang. De telling van 15 December | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1815 bewijst het duidelijk: Izegem telde dan 234 wevers en 632 spinsters.Ga naar voetnoot(1) Gedurende de Hollandse tijd zou over het algemeen de Vlaamse linnenhandel er niet op vooruitgaan. Plaatselijk kende Izegem tussen de jaren 1820-1830 een korte bloeiperiode. In April 1817 was het ‘stad’ geworden en de vroede vaderen stelden er prijs op aan hun jonge stad een even gunstige handelsfaam als linnencentrum te bezorgen, als de vroegere heerlijkheid, graafschap en prinsdom Izegem hadden gekend. Reeds op 31 October 1817 kwam het tot de ‘Oprechting van eene lynwaed merkt’. Daarvoor werd de laatste der drie gebruikelijke jaarmarkten uitgekozen nl. de Herfstjaarmarkt van daags vóór Allerheiligen. Deze markt werd, gezien de halle reeds lang verdwenen was, gehouden op straat, op de hoek van de Markten Gentstraat in de omgeving van de afspanning ‘Den Hert’, in welke afspanning de meettafels waren ondergebracht. In 1827 werd door de stad, gezien de steeds toenemende handel, een speciaal lokaal aangekocht in het beluik van het verdwenen klooster der Grauwe Zusters, ten bedrage van 5142,86 gulden.Ga naar voetnoot(2) Daar stonden voortaan de meettafels en werd het meetgeld, 15 ct. per stuk, geïnd. Vanaf 1822 scheen het meetrecht van lijnwaad belangrijk genoeg te zijn om afzonderlijk te worden geïnd. De bedragen per jaar waren de volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De pachters der meet- en weegrechten richtten in 1830 bijna alle een suppliek tot het stadsbestuur om afslag op de reeds geringe pachtsom, omdat de handel totaal ontredderd was. In 1830 was er gedurende 4 maanden geen markt geweest. De stad had niets onverlet gelaten om de bloei op te drijven. In 1818 werd de markt van 18 en 24 December met 150 frank prijzen begiftigd. In 1823 kwam een speciaal reglement voor de lijnwaadmarkt. In ditzelfde reglement jaar werd bij middel van plakbrieven reclame gemaakt voor de drie jaarmarkten, de eerste op de derde Zondag van de Vasten, de tweede op Zaterdag, 8 dagen vóór Sinksen, de derde de Zaterdag vóór Allerheiligen. In 1827 werd de Lentejaarmarkt met rijke premies voorzien van stadswege. In hetzelfde jaar valt de aankoop van een eigen domein om er de lijnwaadmarkt te houden. Natuurlijk had men ook tal van misbruiken te bestrijden. In 1822 dit van het scheiden van markt en meettafels. De gilde van de Izegemse lijnwaadhandelaars, die een aaneengesloten korps vormde met jaarlijkse feesten en ‘gaaybollingen’, verzette zich heftig tegen dit misbruik, en riep de stedelijke politie in om het te bestrijden. Het document is uiterst belangrijk omdat het een kijk geeft op de toestanden van de voornaamste Westvlaamse lijnwaadmarkten uit de tijd.Ga naar voetnoot(1) In 1823 waren de moeilijkheden van anderen aard. De kleine kooplieden, beducht voor de grote die de markt konden ‘leeg’ kopen, gingen, om de nodige stukken te bemachtigen, ‘zig uyt stadt maeken, om zig te gaen plaetsen aen 't gehugte den Abeel, Emelghem-dam, zelfs tot op de prochien Emelghem en Rumbeke, en aldaer de ter merkt komende lynwaeten op te houden en te kopen’. De gilde der kooplieden reageerde krachtig, te meer dat de onderkruipers weldra vanaf de Vrijdagavond begonnen.Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat het stadsbestuur alleen de eigenlijke lijnwaadsoorten op de markt wilde verhandeld zien blijkt uit het besluit van 1828 waarbij een boete van 50 gulden gelegd werd op diegenen die lijnwaad met katoenen inslag (mixte) vervaardigden.Ga naar voetnoot(1) Ook Roeselare kon moeilijk de snelle opbloei van de Izegemse markt dulden. De oude drijverijen werden derhalve tegen ‘Boos Iseghem’ hernomen. Om Izegem de pas af te snijden werd de oorspronkelijke lijnwaadmarkt van de Dinsdag verplaatst op de Vrijdag, althans Roeselare deed bij de Staten Generaal in 1829 een aanvraag voor deze verplaatsing. Izegem stelde zich echter te weer en beriep zich, niet zonder enige overdrijving, op een traditie van haar Zaterdagmarkt die zou opklimmen tot in de dertiende eeuw. De aanvraag van Roeselare werd dan ook verworpen. Het zakenleven tussen 1820 en 1830 scheen weer de herinnering aan de drukke zestiende eeuw op te roepen. Emiel Dierick heeft het tafereel van de Izegemse Zaterdagmarkt afgeschilderd.Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. De definitieve teleurgang vanaf 1830.Het jaar '30 luidde voor het land een nieuwe periode in. Voor de Vlaamse linnenproductie en handel zou de definitieve ineenstorting spoedig aanvangen. In 1832 hield de Izegemse linnenmarkt op. In 1858 werd nog wel weer, bij middel van aanplakbrieven, een heroprichting aangekondigd. Deze poging echter stond ten dode opgeschreven en veel meer dan enkele maanden hield deze markt, die weer uitsluitend voor met de hand gesponnen en geweven linnen bedoeld was, het niet uit. Deze poging stond ten dode opgeschreven omdat zij uitging van een verkeerd standpunt: in plaats van aanpassing aan de nieuwe techniek, huldigde zij het oude handweefstelsel. Begin 1860 was het voorgoed met de Izegemse lijnwaadmarkt gedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oorzaak van deze plotse inzinking is vooral de economische crisis van 1830-1833 waarbij België volledig de Franse markt verloor. Reeds gedurende het Hollandse bewind was de uitvoer naar Frankrijk gedaald. Een uitvoerige statistiek van Izegem in 1819 geeft dit weer. Bij de hoofding ‘linnenweverijen’ zijn volgende gegevens vermeld: weven van grauwe lijnwaden, 200 werkwinkels waarin 260 wevers werken aan 60 cent daags. Op 780 ‘hommes en état de travailler’ zijn er 270 wevers, 't zij 1 op 3, vooral in huiselijk kleinbedrijf werkzaam. De vervaardigde lijnwaden vóór 1814 waren bestemd voor het binnen- en buitenland, vooral Frankrijk en Spanje. De toestand voor 1814 wordt als goed opgegeven, omdat er veel verzending was. In 1814-1815-1816 was er vermindering ingetreden, in 1817, 1818 en 1819 is het ‘redelijk’. In 1819 bleef de verzending gering en de inkoopprijs te hoog. Als ‘middelen van redres en aanmoediging’ stelt de statistiek voor: ‘ophef van het stelsel van belastingen en verbod van vreemde invoer.’ In 1830 zakte de uitvoer nog met 25%. Welke de gevolgen waren voor de landelijke weversbevolking van Izegen kunnen we vermoeden: 1/3 der mannelijke werkkrachten waren wevers en de helft der vrouwelijke werkkrachten d.i. 700 op 1540 waren spinsters die samen met 300 kinderen in 400 huiselijke ondernemingen werkzaam waren. Bij dit alles kwam nog het feit van de opkomst der mekanieke spinnerijen in 1837 langs Engeland om, waar deze spinnerijen reeds op volle toeren draaiden. Bij het tekort aan afzetgebieden voegde zich, vanaf deze jaren, een uitgesproken gemis aan aanpassingsvermogen aan de nieuwe bedrijfswending. De Vlaamse wevers hielden vast aan de oude methode van vlas en linnenproductie ‘qui sortait des entrailles du sol flamand.’ Het gevolg van deze houding was niet uit te sluiten: ‘l'ouvrier flamand, occupé le plus souvent à des travaux sédentaires, isolé de la société, était caractérisé par un attachement souvent routinier aux choses accoutumées; il était peu disposé à s'engager dans les voies nouvelles.’Ga naar voetnoot(1) En Ducpétiaux voegt er aan toe ‘(les ouvriers) incapables de s'affranchir de l'emprise de l'habitude, ils se montraient rebelles à l'adaptation de toute nouvelle méthode de travail. Victime de la routine, il succombe sur son métier sans avoir | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pensé même à l'abandonner.’Ga naar voetnoot(1) Te Izegem heeft de teleurgang van de linnenweverij doen uitzien naar andere ambachten, maar officiële instanties hebben vroeger nooit het verkeerde ingezien van al hun pogingen: de oude weeftechniek tegen alles in te doen standhouden. De markt van 1817 was begrijpelijkerwijze nog bedoeld ter herleving van de oude linnenmarkt. Maar het ‘Nijverheidcomité’, aangesteld op 7 November 1843 en rijkelijk door de stad gesteund, beoogde vooral werk te verschaffen aan de behoeftigen die, zes jaar na het in gebruik nemen van de mechanische spinnerijen, niets dan het oude handspinsel en handweefsel mochten vervaardigen. Wanneer in 1849 dit comité alle bedrijvigheid staakte, na zeer goede werking gedurende de ‘hongerjaren’, vond de stad het nog geraadzaam in 1850 een weefschool in te richten, die tot 1865 jaarlijks een 25 tal jongens het handweven, een beroep dat klaarblijkelijk zonder toekomst bleek, aan te leren. De laatste poging om de markt op te richten in 1858 was weer met het oog op handweefsel. Op de Izegemse markt kwamen nooit stukken die, ofschoon met de hand geweven, samengesteld waren met mechanisch gesponnen garen.... Gelukkig hadden vooruitstrevende enkelingen de nieuwe wending op hun bedrijf toegepast. De eerste stap was het weven met ‘mekaniek’ garen. Het mechanisch gesponnen garen, meestal van de Gentse spinnerijen afkomstig, kwam toe in de fabriek waar het gekookt, gedroogd en uitgegeven werd om op bobijnpijpen gewonden te worden. Voor dit bobijnen werden de werkloze spinsters aangesproken. Vanaf 1839, datum waarop Petrus Parmentier te Izegem zijn bedrijf uitsluitend met mechanisch gesponnen garen had uitgerust, hanteerden heel wat spinsters het bobijnewiel. Het ambtelijk verslag van 1841 geeft voor Izegem 2457 spinnewielen op, maar ongetwijfeld stonden dan reeds minstens de helft buiten gebruik. In 1842 had Petrus Parmentier 300 handwevers in dienst die thuis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkten. Per jaar vervaardigden zij tot 5000 stukken lijnwaad. Enkele jaren later had hij er reeds 600 met een jaarlijkse productie van rond de 10.000 stukken. In vele tentoonstellingen o.m. die van Brussel, Gent, Parijs en Londen, bekwam Parmentier gulden medailles en erediploma's. Parmentier werd achtereenvolgens ridder en officier in de Leopoldsorde en hij was tevens voorzitter van de koophandelskamer van Roeselare. Hij is in het Roeselaarse een baanbreker geweest die de officiële besturen vóór was inzake omvorming van het linnenbedrijf. In 1858 vervaardigden de 1661 Izegemse wevers, verdeeld over een achttal fabrieken, 16.000 stukken van 100 meter. Naast Parmentier waren immers nog volgende fabrikanten: Nayaert (overgenomen door Van Wtberghe), 4 afstammelingen van de familie Paret, Vande Capelle en Van Campenhoudt. Na de mechanisatie van het vlasspinnen (nooit kwam er te Izegem in die jaren een mechanische spinnerij tot stand) werd ook het eigenlijk weven gemechaniseerd. Hier betoonde de heer Parmentier zich opnieuw een baanbreker. In 1860 bouwde hij te Emelgem op de Mandel een dergelijke mechanische weverij, waar de getouwen door stoomkracht werden bewogen. In 1865 mechaniseerde de heer Nayaert zijn bedrijf dat 30 getouwen telde. Wie zich aan deze vooruitschrijdende mechanisatie niet wist aan te passen, verdween van het toneel. Deze bedrijfsomschakeling had vèrstrekkende gevolgen. Veel wevers, gewoon aan eigen bedrijf, wilden niet op de fabriek werken. Hun zonen leerden het schoenmaken, waarin ook de huisvrouw behulpzaam kon zijn. Ook in de borstelfabricatie, die vooral vanaf 1880 een grote vlucht nam, werden heel wat mannelijke en vrouwelijke werkkrachten benut. De mannen werkten in de fabrieken waar ze vooral in de houtzagerij bezig waren. De vrouwen ‘trokken’ thuis, gedurende de zomer op straat gezeten en lustig zingend, de borstels, die dan met rollewagentjes naar de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fabriek werden gebracht. Tot 1930 waren evenveel Izegemnaars te werk gesteld in het borstelbedrijf - waarbij soms de cichoreifabricage werd gevoegd - als in de schoenmakerijen. Deze zeer belangrijke tak van nijverheid verdween in twee phazen: vanaf 1930 toen er door Engeland, waarheen vooral de uitvoer geschiedde, hoge invoerrechten werden geëist, en vanaf 1945 toen deze nijverheid, uitsluitend voor eigen verbruik bestemd, slechts nog enkele tientallen arbeiders te werk kon stellen.Ga naar voetnoot(1) Op heden is alleen de schoennijverheid nog bloeiend genoeg om het grootste gedeelte van de Izegemse werklieden werk te verschaffen. Zo vervangt de schoennijverheid te Izegem de oude linnenweverij. Is het niet treffend dat 5 van de 8 lijnwaadfabrieken van 1865 in schoenfabrieken omvormd werden? Een van deze acht is nog steeds lijnwaadfabriek nl. de firma Holvoet (opgevolgd aan Adolf Paret). Deze firma, gespecialiseerd op fijnlinnenfabricage, had tot 1940 een tiental oude handgetouwwevers in dienst. Nu telt zij er nog één. Het oude handgetouw en het spinnewiel zijn museumstukken geworden, en de bevolking van de weleer zo beruchte lijnwaadstad heeft zich aan nieuwe bedrijven energiek en vooruitstrevend weten aan te passen. J. Geldhof |
|