Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf–
[pagina 89]
| |
De Izegemse Lijnwaadhandel
| |
[pagina 90]
| |
1574, 8070 pond. Daar het hier gaat om een fiscaal stuk waar steeds moedwillig in één richting overdreven wordt, en daar er voldoende vergelijkend materiaal ontbreekt, kunnen wij hier slechts de omvang van de Izegemse handel vermoeden, echter niet nauwkeurig bepalen, zoals we dit enigszins kunnen voor het jaar 1581. Uit de belastingregisters van 1571 (twintigste pennink) en uit deze van 1577 (vijfde pennink) is ons tevens de pachtsom van de lijnwaadel voor deze beide jaren bekend. ‘Jan vande Mandre huert jeghens mynen heere van Yseghem de lynwaetelle (in het Kortrijks afschrift staat er “lijnwaadhalle”) voor 552 lb. Compt den xx penninck 27 lb. 12 sch.’ In 1577 pacht dezelfde Jan vande Mandre aan dezelfde eigenaar, tegen eenzelfde som.Ga naar voetnoot(1) Vanaf 1575 werd een ware vloed van rampen over Izegem, zoals over gans Vlaanderen, uitgestort. Vooreerst in 1575 de pest die, in 15 weken tijds, 3600 communicanten ten grave sleept.Ga naar voetnoot(2) In October - November volgde de quasi-totale uittocht van gans de parochie, incluis de pastoor, naar Gent waar ze een tweetal maanden verbleven.Ga naar voetnoot(3) Enkele jaren later, nl. in 1589, wachtte een nieuw onheil de plaatselijke lin- | |
[pagina 91]
| |
nenhandel. Op Dinsdagnamiddag 15 Juli rond drie uur werd de in 1577 herbouwde lijnwaadhalle samen met het klooster der Grauwe Zusters en zeer veel huizen, o.m. dit van de griffier de Cogghe (die het geval in zijn Handboek noteerde), door de vrijbuitersbenden, die de streek onophoudend doorkruisten en het land onveilig maakten, in brand gestoken.Ga naar voetnoot(1) Was het te verwonderen dat de kooplieden, hoe gehecht ook aan hun bloeiende handelsplaats, alle hoop op betere tijden lieten varen en hun schreden, hun soms vluchtende schreden, richtten naar betere oorden? Het volledig relaas van deze massale vlucht, samen met dit van de schromelijke verwoestingen die vooral in West-Vlaanderen werden aangericht - te Izegem lag de kerk in puin en drie hofsteden in de buurt volledig uitgebrand - is nog niet opgemaakt. Enkele gegevens zijn toch voorhanden. In 1578 trokken een paar Izegemse wevers, samen met de grote menigte die uit Menen vluchtte, mee naar Haarlem: het waren Clement Schotte, met vrouw en kinders en, Joost Dray. Het volgend jaar weer twee huisgezinnen naar Haarlem nl. Wouter Duyfhuys (te Izegem heette hij Duyfhuze) en Pieter Balin.Ga naar voetnoot(2) Einde 1579 de reeds vermelde uittocht naar Gent. De familie Vande Mandre, waarvan een telg de lijnwaadelle pachtte, week uit of bleef te Gent na de vlucht van | |
[pagina 92]
| |
1579. Na 1583 vestigden zij zich te Antwerpen om ten slotte ook de weg naar het Noorden in te slaan, nl. naar het linnencentrum Haarlem, van waaruit zij, Joost en Karel, geboren Izegemnaars, een verzoekschrift richtten naar de Zuid-Nederlandse overheid. Uittocht ook van veel wevers naar Brugge waar zij op 8 April 1579 verlof krijgen ‘huerlieder ghecostumeert ende eyghen werck met zooveel getouwen als hem beliefde’ (practisch met vier) uit te oefenen.Ga naar voetnoot(1) Niet zo spoedig echter zou het eens zo drukke weversnest stilvallen. Nog gedurende het verblijf te Gent, of kort nadien, had het naijverige Kortrijk zijn drijverijen hernomen. De xviii Mannen deden in 1579 al het mogelijke voor de ‘abollition des marchés campestres et signament celuy d'Yseghem, appartenant au Seigneur de Reisseghem, comme ilz avoient faict es troubles de l'an [15]39 et 40.’Ga naar voetnoot(2) Op 22 Februari 1580 raadpleegden de Kortrijkse schepenen Gentse juristen ‘nopende tplacaet daer by de marct van Yseghem verboden was.’Ga naar voetnoot(3) Van korte duur was deze overwinning. De licentrechten op lijnwaad, door de Izegemnaar François (van) Langhemeersch in groothandel van 15 December 1580 tot 15 Maart 1581 verzonden, bedroegen maandelijks 120 lb. t. of 240 lb. p. dus 2880 lb. 's jaars.Ga naar voetnoot(4) Jammer genoeg kennen wij niet het bedrag per stuk. Toch belichten de voornoemde licentrechten het omvangrijke zakenvolume van de Izegemse linnenmarkt: immers in hetzelfde jaar bedroeg de Kortrijkse linnenaccijns 550 lb., de el 130 lb. 30 sch., | |
[pagina 93]
| |
het Eeklose ellerecht 2636 lb., het Oudenaardse 1820 lb. in 1580, 1092 lb. in 1581.Ga naar voetnoot(1) Deze verrijzenis van Izegem viel schijnbaar niet in de smaak van Roeselare: in Juli 1581 betoogde deze laatste stad bij de gouverneur Scotis te Brugge ‘haar perplexiteit.... ter causen van tsurceren vande marct van Yseghem.’Ga naar voetnoot(2) De gegevens bewijzen duidelijk dat practisch tot begin 1582 de Izegemse markt zijn vorige kracht en productiviteit heeft behouden. Vanaf dit jaar echter krijgt de handel te Izegem een zeer gevoelige inzinking. Dit blijkt te over uit de lijsten van de Izegemse buitenpoorters van KortrijkGa naar voetnoot(3), in de jaren 1580-1590. Voor het jaar 1581 zijn er nog 486; een jaar later is dit getal geslonken tot op 196, het volgend jaar 1584 zijn er nog slechts 89 en in 1585 amper 83. Voor 1586 staan er 103 genoteerd; 1587:91; 1588:90; 1589:83; 1590:90. In deze jaren verdwijnt voorgoed uit Izegem het machtig linnenkoopmansgeslacht der Crommelincs dat de stichting van bijna alle Westvlaamse linnenmarkten had bevorderd. Amand Crommelinc komt op de lijsten der buitenpoorters van Kortrijk voor tot in het jaar 1582-1583, dan verdwijnt hij voorgoed van het toneel. Wij treffen een afstammeling van dit koopmansgeslacht aan, enkele jaren later, te St. Quentin, nl. Pieter Crommelinc, die in deze stad met veel succes in 1595 zijn Kamerijkse ‘Fijnlinnen-Compagnie’ stichtte.Ga naar voetnoot(4) Tekenend voor het verval van de Izegemse markt was wel het feit dat de lijnwaadhalle, die vroeger tweemaal (nl. in 1452 en in 1577) onmiddellijk na de brandramp hersteld werd, nu in puin bleef liggen tot zelfs op het ogenblik dat Sanderus in 1640 een schets | |
[pagina 94]
| |
van Izegem kwam opnemen. Het terrier van Izegem in het jaar 1653 drukt zich derwijze uit: ‘waar vroeger de halle placht te staan’ en het terrier van 1764 spreekt nog slechts van een ‘hallegangske’.Ga naar voetnoot(1) De oorzaken van deze teleurgang zijn natuurlijk veelvuldig. Het uitwijken der Zuidnederlandse kooplieden ten gevolge der politieke en godsdienstige beroerten, samen met de groeiende contraliserende macht der steden, zijn wel de voornaamste. Beroofd immers van deze kooplieden zou het herrijzend Izegem, dat in 1604 zijn kerk deed herstellen,Ga naar voetnoot(2) niet meer in staat blijken zijn vroeger aanzien in de linnenhandel te heroveren. De omliggende steden, vooral Roeselare en Kortrijk, hadden, na een halve eeuw vruchteloze strijd, nu voorgoed hun oude rivaal verdrongen. J. Geldhof |
|