Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Goede week en paasviering gedurende de Beloken Tijd te Brugge
| |
[pagina 72]
| |
gezamenlijk te bidden. Deze samenkomsten en oefeningen, gedurende bijna vijf jaar gehouden zonder officiant, hebben hun geschiedenis. Men kan er twee perioden in onderscheiden waarvan de scheidingslijn ligt omstreeks H. Sakramentsdag 1800. Vóór deze datum waren het stille bijeenkomsten, zonder enige plechtigheid; op Zondagen en feestdagen was het altaar versierd met bloemen en kaarsen, en een voorbidder, meestal de koster of een ‘confreer’, leidde de Rozenkrans of andere gebeden. Vanaf H. Sakramentsdag (12 Juni) 1800 ging deze eredienst, steeds zonder priesters, nieuwe banen op en ontwikkelde zich tot een slag van paraliturgische verrichtingen die men ‘droge missen’ en ‘blinde diensten’ noemde. De kaarsen brandden op het versierde en toebereide altaar, de bel rinkelde, het orgel speelde en men zong de hele misliturgie. Men zong er zelfs zo lustig en onliturgisch op los dat het Vicariaat van het oude Bisdom Brugge een van zijn laatste decreten (Pasen 1801) heeft besteed aan de beteugeling van de muzikale uitvoeringen in ‘droge hoogmissen’. Deze tweede periode hangt samen met de nieuwe politiek van Bonaparte en het Consulaat, die alhier met bovenmatige vreugde werd begroet. Begin 1800 kwamen de ondergedoken en gevangen priesters weer vrij en te voorschijn, de bannelingen uit de eilanden keerden terug. Vanaf 25 Maart gingen de geestelijken weer in priesterkleed ‘publickelyck langs de straeten’. In een groot aantal burgershuizen werd Mis gelezen door een clerus die nog steeds zeer in de stad samengetrokken was; alleen van de opgeheven en vernielde St. Donaaskerk waren in 1800 nog 48 kanunniken en kapelanen te Brugge aanwezig. Een tijdgenoot van de Beloken Tijd, de vrome Brugse meester-timmerman Joseph Van Walleghem, heeft ons in zijn Dagboek een treffend beeld bewaard van de godsdienstige praktijk in deze dagen. Aan de hand vooral van zijn aantekeningen is de volgende kroniek van het kerkelijk leven gedurende de Goede Week | |
[pagina 73]
| |
en de Paasdagen 1798-1802 samengesteld.Ga naar voetnoot(1) Al in het begin vernemen we, hoe de Brugse parochianen, zelfs in de donkerste jaren 1798 en 1799, op Witte Donderdag het hoogaltaar van de geopende kerken als een traditioneel ‘sepulchrum’ hebben versierd en in grote menigte de ommegang naar deze kerken deden. | |
1799Witte Donderdag en Goede Vrijdag.‘[22 maart 1799] zynde goeden vrydag saeg men gelyk gisteren op den witten donderdag, zonder eenige andere ceremonien te plegen der h. Kercke, in de vier open zynde kercken de graeven ons heeren op de hooge autaeren met veele brandende waschligten opgeregt, waer naer den toeloop van volk, hoewel het alderheyligste daer niet geexposeerd was, overgroot geweest is.’ | |
Pasen.De hoogdag viel op 24 Maart, een quartidi. Officieel was het een marktdag, en de marktklok en werkklok werden geluid, doch geen enkele winkel was geopend, en de landlieden brachten niets ter markt. In de vier geopende kerken was de toeloop overgroot, hoewel er geen diensten waren. De St. Jacobskerk was op de traditionele misuren zo vol ‘dat men nauwelyks in de zelve konde geraeken, welken toeloop in de drij andere kerken niet minder was’Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 74]
| |
(St. Jacobs, St. Anna en St. Gillis) de ‘schoone opgeregte graeven des Heeren’ met veel godsvrucht gevierd en aangebeden. | |
Pasen en Tweede Paasdag (13-14 April).In de drie geopende kerken zijn de altaren met luister versierd, en een grote menigte komt er bidden. Nu de priesters vrij en teruggekeerd zijn, worden zeer veel missen gelezen in de huizen van de gegoede burgers die hen in hun familie hebben opgenomen. | |
1801De St. Salvatorskerk, gesloten sedert September 1799, werd op 8 Februari 1801 met groot officieel vertoon heropend. Een ‘blinde hoogmis’ werd uitgevoerd ‘in groot orchestre op d'oxael en daertusschen t'orgelspel en sonaten op blaes- en snaerinstrumenten’. Nog ongeveer anderhalf jaar bleef het bij droge missen en blinde diensten, ook in de andere parochiekerken die nu opengingen. Dat was het geval met de St. Walburga die als Tempel van de Wet had gediend en op 27 Februari 1801 aan de parochie teruggegeven werd. Men hernam er 8 Maart de kerkelijke diensten, doch alles ‘droog en blind’, zonder priester. Ook de Begijnhofkerk werd weer geopend, zodat in 1801, zes parochiekerken de ‘droge’ oefeningen van de Goede Week konden vieren. | |
Passiezondag. 22 Maart 1801.Naar oud gebruik zijn, in al de kerken, de kruisen en altaren met ‘een purper vloers overdekt.’ Men herneemt meer en meer al de oude devoties en oefeningen, steeds zonder priesters; men bidt gezamenlijk de Rozenkrans, vereert de relikwieën, houdt processie rond de kerk. In St. Salvators is, in een van de kapellen, een schone Calvarieberg geplaatst, ‘verbeeldende d'afdoening Christi van het Kruis.’ In een andere kapel is op heden geplaatst ‘het groot miraculeus kruis van de abdij vanden Eekhoute, waarvan een grote confrerie is’; en de kapel was versierd met ‘boompotten en lauwer, palme en andere takken.’ En ook de ‘leering’ werd op deze Passiezondag weer ingebracht. In de parochiekerken was er vergadering van ‘eenen grooten nomber jongelingen van beyde geslaghten’ om opgetekend te worden voor de lering der eerste H. Com- | |
[pagina 75]
| |
munie ‘welke tot nog toe niet door priesters maer door devote juffrouwen gedaen wordt.’ O.L. Vrouw Boodschap viel in de Passieweek en werd in St. Salvators plechtig gevierd: Mis en Lof werden droog ‘afgesongen’; na het Lof werd ‘het Huijseken van Lorette verseld door alle de confraters pillegrims’ met waslicht in processie rond de kerk gedragen. | |
Palmzondag. 29 Maart 1801.Er is overal gewijde palm te verkrijgen die echter niet in het openbaar doch ‘alleen in de huijsen der priesters’ gewijd geworden is. In St. Salvators is het beeld van O.L. Vrouw der Zeven Weeën sedert drie dagen plechtig uitgesteld. Deze avond wordt het in processie in de kerk omgedragen. | |
Witte Donderdag.Het sepulchrum blijft ditmaal niet meer ledig. In stilte wordt door een priester, uit een van de burgershuizen, het H. Sacrament naar het rustaltaar gebracht. Van Walleghem legt de nadruk op deze gebeurtenis: In de zes geopende parochiekerken zag men ‘de graeven ons heeren op het pragtigste opgesteld, en den toeloop naer de zelve, mits men nu zeker is, datter het H. Sacrament des autaers rust, was overgroot. Niettegenstaende datter tot nu toe geen de minste diensten door de priesters in de kercken gedaen worden.’ | |
Goede Vrijdag.De ‘graeven ons heeren’ worden als gisteren ‘met overgrooten iver’ door het volk bezocht. Zoals gisteren worden de donkere metten vóór het sepulchrum ‘afgesongen in simpelen sang’. - ‘Het Heylig der Heyligen dat gewonelijk in den morgen ontgraeven wiert, is nu tot 's middags aenbeden, en over den noen in stilte weggenomen geworden.’ | |
De twee Paasdagen. 5 en 6 April 1801.In de mooi versierde kerken is de volkstoeloop zeer groot ‘hoewel dat er tot nog toe beenen goddelyken dienst in de zelve gedaen wordt.’ de droge hoogmis werd ditmaal in gregoriaans gespeeld en gezongen, het vicariaat had even een decreet daarover uitgevaardigd. ‘Om dat de kerken wegens het overgroot musik, dat m'er sedert eenigen tydt dede, gelijk aen de commediehuysen begonsten te worden, is het zelve door het vicariaat verboden en niet als simpelen zang meer toegelaten geworden.’ | |
[pagina 76]
| |
Over het vervullen van de paasplicht spreekt Van Walleghem niet. Men mag echter aanvaarden dat de gelovigen gingen biechten en communiceren in de huizen van de priesters. In deze dagen immers waren te Brugge boven de 200 geestelijken gevestigd. Het volk begon zelfs ongeduldig te worden, omdat de Mis in zovele huizen van rijke burgers gelezen werd en niet in de kerken. Men zag niet klaar in deze aarzelende en verwarde toestand die gedurende twee jaar de afkondiging van het Concordaat voorafging. In sommige kerken werd, vanaf Sinksen 1800, door een priester gecelebreerd in de sacristij, terwijl men in de kerk de droge mis ‘afzong’. En dààr, in de sacristij, werd ook gedoopt, gebiecht en gecommuniceerd. Men zag aldus met vreugde ‘de heylige religie allengskens meer te voorschyn komen’. En men begon het gedoe van sommige ‘confreers’ in de kerk beu te worden. Op 19 April begon in St. Salvators een vijftiendaagse plechtigheid met droge Loven, litanieën en allerlei gebeden ter ere van O.L. Vrouw van de Zeven Weeën. Onze vrome zegsman vertolkte zijn gevoelen en dat van vele zijner medeburgers in de volgende nota: ‘Wenschelijk waere het dat alle die bueselingen in de kercken van dit en meer ander luijd op lesen, mogten eijndigen en dat de goddelycke diensten als voorheen door de priesters mogten bedient worden.’ Toch zouden de Goede Week en Pasen ook nog in 1802 in de kerken ‘droog’ gevierd worden. Een laatste maal. Want gedurende de Paasweek kwam het nieuws toe: het bisdom Brugge was opgeheven, het Schelde- en Leiedepartement vormden één bisdom, met Gent als zetel. En een week later vernam men dat Mgr. Fallot de Beaumont de nieuwe bisschop was. En acht dagen vóór Sinksen liet de prefect Deviry weten dat al de kerken mochten geopend worden of open blijven, en dat al de priesters, ook de niet beëdigde, hun dienst in 't openbaar mochten hernemen. De enige formaliteit, de schriftelijke erkenning van het Concordaat, werd in de loop van de week door al de pries- | |
[pagina 77]
| |
ters op de Prefectuur vervuld. Op Sinksen (6 Juni) werd de herneming van de goddelijke diensten in St. Salvators gevierd met een Te Deum in grote muziek. En de Zondag daarop volgden de andere parochiekerken het voorbeeld van de departementale kerk. A.V. |
|