Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |||||||||||||||||
Een onbekend Westvlaams folklorist.
Onder de zanters uit eigen streek die, tijdens de voorgaande eeuw, de volksvertelsels uit de Westvlaamse volksmond optekenden en uitgaven, is Cyriel Claerbout bij de Westvlaamse folkloristen tot nog toe een volslagen onbekende gebleven. De grote zeldzaamheid van de door hem gepubliceerde
| |||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||
bloeiende folklore geschonken. Te Pittem kende hij als geestelijk bestuurder der school waar hij in dienst was, de geleerde Westvlaamse archeoloog en taalkundige E.H. Juliaan Claerhout, wiens opvolger als schoolhoofd hij zelf naderhand, in 1908, is geworden. Tussen beiden ontstond een nauwe samenwerking, waarvan meerdere schooluitgaven het bewijs leveren. Het was E.H.J. Claerhout, vriend van Gezelle en naarstig medewerker aan Biekorf, die zijn jonge onderwijzer in betrekking bracht met de ‘Westvlaamse school’. Dadelijk werd Claerbout een trouwe lezer van Biekorf, waarin hij zijn belangstelling voor de studie van het Westvlaamse volksleven, en o.m. voor het volksvertelsel, de kost kon geven. Anderzijds kende hij ook enkele uitgegeven verzamelingen volksvertelsels, o.m. die van A. Joos en van P. de Mont (in samenwerking met A. de Coek). Aangespoord door deze voorbeelden en door E.H.J. Claerhout, vatte Claerbout het wijze plan op, de volksvertelsels uit zijn streek, het Tieltse, d.i. inzonderheid uit Pittem, op te tekenen en uit te geven, ‘te meer nog daar bijna alle geheel nieuw en tot nu toe onuitgegeven zijn’. In zijn kinderjaren had hij ook veel horen vertellen van zijn grootvader. Het aandenken aan deze gezellige vertelstonden ‘rond Grootvaders heerd’ liet Claerbout niet los, en hieraan wijdde hij een kort verhaal in een van zijn bundeltjes vertellingenGa naar voetnoot(1). Hierna volgt daarvan een uittreksel: ‘'t Is lang geleden. Ik was nog een heel kleine jongen toen ik bij Grootvader inwoonde. Soms als ik braaf geweest was en niet te veel vaak had, mocht ik in den winter een avond opblijven om Grootvader te hooren vertellen. Dan was het kermis voor mij! Heel het huisgezin zat rond den heerd..... Grootvader, de brave man, is reeds lang bij den Heer. Ik zie hem daar nog zitten in zijn hoek, gemoedelijk zijn pijpken rooken en zorgvuldig het brandend hout toesteken. 't Was een kloeke | |||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||
zeventiger, een man van den ouden stempel, uitwendig wat ruw misschien, maar een gouden hert, ja, dat was hij. Zoo wij zaten rond het laaiend vuur en Grootvader ging vertellen. Vertellen dat kon hij zoowel. Had hij weinig boeken gelezen, hij had veel gezien, gehoord en ook onthouden. Vele en schoone vertellingen kon hij. Nu eens was het van Duimken, van Manten en Kalle, dan van de Duitsche schapers.... maar 'k weet nog wel dat ik steeds geroerd slapen ging als Grootvader verteld had van den Beloken Tijd, van de wreede Franschen, van Kareltje Knuist en van Brigandszondag......’ Te Pittem spoorde Claerbout de leerlingen van zijn hoogste klasse aan, de volksvertelsels ‘bij de oude menschen van hun gebuurte’ te gaan afluisteren, op te tekenen en hem ter hand te stellen. Zijn eerste bundeltje volksvertelsels is voor ‘een groot deel’ uit deze afgeluisterde sprookjes en sagen samengesteld. Dit onvindbare boekje: ‘Sprookjes en verhalen uit het Thieltsche’ omvat 40 bladzijden en werd in 1899 uitgegeven bij We Veys-David te Pittem. De oplage, minstens 1500 exemplaren, waarvan een deel gecartonneerd en een deel gebrocheerd, werd bijna uitsluitend als prijsboekje voor de lagere scholen aan de man gebracht. Deze verzameling bevat 32 nummers, die voor het eerst en, tot nu toe, alleen door M. De Meyer in het vergelijkend sprookjesonderzoek werden betrokken.Ga naar voetnoot(1) In 1899-1900 publiceerde Claerbout een zeldzaam geworden ‘Nieuwe Reeks. Korte Verhalen’, in vijf deeltjes van ieder 16 bladzijden in 8o (nadien ook samengenaaid tot één bundeltje) die ook als prijsboekjes verspreid werden. In deze reeks verhalen verliet Claerbout reeds gedeeltelijk het terrein van het zuivere volksvertelsel en bracht ook, in het derde en vijfde deeltje van die reeks, vertalingen van Franse historische verhalen. De volksvertelsels, die hij hierin opnam, zijn de volgende:
| |||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||
Voor de plaatselijke Pittemse geschiedenis heeft Claerbout slechts een voorbijgaande belangstelling gehad. E.H.J. Claerhout hield daarvoor te veel de aandacht van zijn jonge vriend gevestigd op de archeologische vondsten te Pittem. Wel heeft E.H. Claerhout een plan van een plaatselijk museum te Pittem ontworpen en een werkkader van heemkundige activiteit, met o.m. de opname van volksvertelsel en -lied, geschetst, doch het is bij een vrome wens gebleven.Ga naar voetnoot(1) In een brief uit 1908 aan de Tieltse ‘archivist’ De Somviele, vinden wij Claerbout's belangstelling voor ‘de oude Pitthemsche heerlijkheden’ terug. In handschrift liet Claerbout een zeer beknopte dorpsmonografie over Pittem na, eigenlijk een ‘conferentiewerk’ uit 1912. Persoonlijk historisch werk heeft hij er weinig geleverd, maar de - toen actuele - talrijke gegevens over het sociale en economische leven te Pittem zijn kostbaar historisch materiaal geworden. Alles met alles bleek de interesse van Claerbout voor het volksvertelsel en de locale geschiedenis maar een verpozing van korte duur. Zijn rijk intellectueel talent heeft hij daarentegen uitsluitend ten dienste gesteld van het volks- en landbouwonderwijs en van de locale ontluikende arbeidersorganisaties. In dit laatste opzicht heeft het driemanschap E.H. Claerhout. C. Claerbout en J. Veys, koster en bekend uitgever, de arbeidersbeweging te Pittem boven de doopvont gehouden. Overtuigde democraten en sympathisanten van priester Daens, stichtten zij te Pittem in 1899 de mutualiteit, een vrije pensioenkas en de ‘Werkmansgilde’. Van de eerste twee verenigingen is Claerbout, vooral na het vertrek van E.H. Claerhout, de werkspil geweest, terwijl J. Veys de ‘Werkmansgilde’ bezielde. Op het paedagogisch terrein vormden E.H. Claerhout en C. Claerbout een werkzaam getrek, vooral tijdens de jaren 1896-1908. Hiervan getuigen nog de leerboeken voor Zondagen adultenscholen, die zij in samenwerking bij Veys te Pittem publiceerden: Het dubbel kabinet, nieuw leesboek voor Zondagscholen. Pitthem, Veys, 1898. 8o, 192 blz. - Tweede druk in 1903. Leerboek voor scholen van volwassenen, volgens het staatsprogramma. Pitthem, Veys, 1899, 8o, 192 blz. Livre de Lecture, Pitthem. Veys, 1900, 8o, 96 blz. | |||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||
Alleen schreef C. Claerbout ‘onderwijzer en landbouwkundige’, de volgende werkjes voor de lagere school: De gezondheidsleer voor de drie graden der lagere scholen. Pitthem, Veys, 1897, 8o, 48 blz. - L'hygiène d'après les programmes des écoles primaires. Pitthem, Veys, 1897, 40 p. Overgangs-Leesboekje voor den lageren graad met spel, spreek- en schrijfoefeningen. Pitthem, Veys, (1898), 8o; 32 blz. - Derde druk in 1903. Maar vooral als landbouwkundige en conferencier was Claerbout een erkend gezag in zijn streek. Graag beluisterd spreker, werkzaam secretaris van liet Landbouwcomice Roeselare-Tielt-Ingelmunster, heeft hij de cichoreiteelt en de hoenderkweek jarenlang in Midden West-Vlaanderen gepropageerd in talloze voordrachten en leergangen Samen met zijn vriend en medewerker F. De Keysere, rijkslandbouwkundige te Kortrijk, publiceerde Claerbout een handboek voor het onderwijs in de landbouwkunde: De landbouwlessen in den hoogeren graad der lagere scholen. Pitthem, Veys, (1899?), 8o. 192 blz.
Na 1903 kwam er van publicaties niets meer terecht. Allerlei omstandigheden zijn daar de schuld van. Op de gemeente bleef Claerbout de gezaghebbende, geleerde en vereerde hoofdonderwijzer, die zich met grenzeloze toewijding aan zijn ambt wegschonk. Meester Claerbout overleed haastig te Pittem op 23 Juni 1926, op 51-jarige leeftijd. Zijn nagedachtenis overleeft hem bij zovele inwoners die hem gekend hebben en voor hem op de schoolbanken zaten ‘als den bekwaamsten der meesters,.... die voor Pitthem een weldoener, een zegen en een voorbeeld was gedurende zoo lange jaren’Ga naar voetnoot(1). V. Arickx |
|