Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Toverij en Duitse schapersTijdens een bezoek aan de kerk te Snaaskerke, die zich in een eeuwenoude Corneliusbegankenis mag verheugen, wees de plaatselijke pastoor mij de woning aan van een grijsaard, die over de devotie tot Sint-Cornelius heel wat interessants zou weten te vertellen. Ik schelde en kwam terecht bij een stevige ouderling, Aug. D., geb. 1876, die Snaaskerke en omliggende al van ouds op zijn duimpje bleek te kennen. Zijn moeder was afkomstig van Leffinge en zijn mededelingen over de Corneliusverering te Snaaskerke reikten tot in zijn moeders tijd. Een waardevolle bron dus, en een man die voor zijn leeftijd buitengewoon flink ter tale was. Er werd gemoedelijk gekout over koetjes en kalfjes uit de goede oude tijd tot Cornelius allengs ‘zijn bon’ kreeg en mijn zegsman het op 't stuk van toverij en Duitse Schapers gooide. De histories die hij vertelde hebben betrekking op Snaaskerke en Leffinge en reiken eveneens tot in zijn moeders tijd.
De dieren die in de onmiddellijke nabijheid van de boer leven, spelen een belangrijke rol in de toverij. Aldus ook die grote, vreemde haan, waarover mijn zegsman vertelde, die op een boerenhof - God weet hoe - onder het eigen pluimvee was terechtgekomen. De boer betrouwde hem niet ver, hij vatte hem en hield hem boven het vuur. En hij had gelijk gehad, want 's anderendaags liep een buurvrouw met verbrand gezicht. Die buurvrouw bleek dus een toveres te zijn, die in de gedaante van een haan op het hof was gekomen om er kwaad te stichten. Doch de boer had het gevaar bij tijds geweerd, met het bekende gevolg.Ga naar voetnoot(1) Een toveres kan velerlei gedaanten aannemen: honden, katten, puiden, slakken, enz... Men kan ze echter steeds iden- | |
[pagina 43]
| |
tificeren door het beest waarachter ze schuil gaat, op om 't even welke wijze te verminken: schieten, verbranden, een lidmaat afhakken, enz...Ga naar voetnoot(1) Alle gebeurtenissen van betekenis op een hoeve kunnen door toverheksen worden tegengewerkt. Kalven, biggen, bakken, karnen zijn gevaarlijke ogenblikken in het boerenbedrijf. Op een hof, zo vertelt mijn zegsman, kon men maar niet karnen. De pastoor werd geroepen, deze haalde zijn boek te voorschijn en terwijl hij aan 't lezen was, kwam er een vrouw binnen. ‘Wel, wat staat gij hier allemaal rond die keerne, sprak ze, gaat weg, ge kunt gij niet keernen, laat mij dat doen.’ En warempel, zij karnde naar hartelust. Natuurlijk, zij moest nu zo'n onschuldige toon niet aanslaan, zij wist wel beter, zij was het die de karne betoverd had en de pastoor had haar doen komen om het gereedschap te onttoveren. 't Geestelijk, paters meer nog dan pasters, genieten een gunstige faam als het er op aankomt zich tegen het kwaad te weer te stellen. Doch niet zij alleen, ook leken hebben de macht om iemand ‘te doen komen.’ Het is duidelijk dat wie zelf met de duivel omgaat, geen hulp moet verwachten van hierboven, zolang hij of zij die omgang niet laat varen. Mijn zegsman verhaalt hoe een pater, die ontboden werd om een kind te belezen, maar geen resultaat kon bereiken. Hij kon zijn ogen niet geloven en ten einde zijn Latijn richtte hij zich tot de moeder: ‘Maar wat doet gij toch, mens, dat het niets oplevert?’ Toen moest de vrouw wel bekennen dat zij kaartlegster was. De pater deed haar de kaarten in het vuur werpen, waarop het kind gezond werd. In de folklore staat het zout bekend om zijn geestenwerende kracht.Ga naar voetnoot(2) Heksen en alle ander kwaad gebroed kunnen er niet mee om. Zo gebeurde het dat | |
[pagina 44]
| |
een man een haas - waarachter er weeral een of ander boos wijf verdoken zat - voor zijn deur zag zitten spelen. Het beest buitelde al maar door hals over kop in het zand, het werd een ware uitdaging voor de man, die besloot zijn tweeloop te gaan halen. Hij vuurde, doch trof de haas niet. Nog een schot, weer mis. Dan maar nog eens geprobeerd, doch het dier scheen niet eens opgeschrikt, het sprong en dartelde maar altijd op dezelfde plaats rond, het hield hem waarlijk voor de gek. De man naderde behoedzaam, stak zijn hand uit naar de haas, doch hij greep in het ijle. Toen hij 's anderendaags zijn avontuur aan de buren vertelde, zegden zij: ‘Natuurlijk kondt ge hem niet vatten, hadt ge maar uw tweeloop met zout geladen.’ Over het kapittel van de Duitse Schapers geraakt mijn zegsman niet uitgepraat.Ga naar voetnoot(1) Waren zij graag gezien om hun edelmoedigheid, ze waren ook gevreesd om hun ‘toeren’, want dat ze meer konden dan een gewone sterveling, dat wist iedereen. Zij bezaten toverboeken waaruit ze al hun fratsen haalden. Eens had iemand van de afwezigheid van de Duitse Schaper geprofiteerd om in zijn boek te lezen. Doch slecht bekwam het hem: een hele zwerm kleine rode mannekens streek op het hof neer.Ga naar voetnoot(2) Gelukkig dat de Duitse Schaper er op kwam; hij gebood vlug een vat lijnzaad uit te gieten om de mannekens werk te geven, want daar kwam het op aan: ge moest ze altijd werk kunnen geven, anders waart ge verloren. Die rode mannekens waren precies de helse helpers van de Duitse Schaper op wie hij beroep deed om menselijkerwijze gesproken onmogelijke werkjes op te knappen. Riept ge ze echter op zonder ze een werk te kunnen geven, dan geraakte ge ze niet kwijt en was er voor u het ergste te vrezen. | |
[pagina 45]
| |
Zoals gezegd stonden die mannekens de Duitse Schapers bij, wanneer deze voor een onmenselijke opdracht stonden. Op een Half-Oogst - 't was kermis - moesten de meisens op 't land werken. Ze voelden hun benen jeuken om te gaan dansen en vroegen aan de Duitse Schaper of hij het voor hen niet gedaan kon krijgen, zodat ze toch nog iets van hun hoogdag zouden hebben. Hij aanvaardde en raadpleegde zijn boek, op één voorwaarde evenwel, dat ze niet zouden omkijken. Daar was er nu toch één onder dat vrouw-volk, die zich moest omdraaien en ze zag een hele troep rode mannekens het werk verrichten. Toen alles klaar was, bleef haar partij alleen over. ‘Natuurlijk, zei de Duitse Schaper, ik had u nog zó gezegd niet om te kijken.’Ga naar voetnoot(1) Dit verbod van om te kijken is algemeen en absoluut: wie zich niet aan de voorschriften van de Duitse Schaper onderwerpt, diens werk blijft liggen. Een Duitse Schaper moet bij het boerenvolk de indruk hebben gewekt al spelend door het leven te gaan. Dit stak o.m. de ogen uit van een koewachter, die telkens ver te voet naar 't hof terug moest en zag hoe een Duitse Schaper, die dezelfde afstand moest afleggen, altijd zoveel vroeger thuis was dan hij. Op een keer vroeg hij hem hoe hij dat klaarspeelde. ‘Kom mee’, zei de Duitse Schaper. ‘Luister goed er zullen hier twee bokken komen aangerend, ge moet vlug zijn, we zullen elk op een springen en ge moet zeggen: Overal over en nieversten deure.’ Goed, de koewachter had begrepen. De bokken waren in aantocht, de jongen zette zich schrap, een aanloop en daar zat hij. Doch in al zijn alteratie versprak hij zich en zei: ‘Overal over en overal deure.’ Wat een rit! Met bebloed gezicht en gescheurde kleren kwam hij dood van schrik op het hof toe. | |
[pagina 46]
| |
‘'t Waren rare kwasten, zegt Aug. D., en ze konden de mensen nog eens hun hart laten ophalen ook.’ Op een kermis was een Duitse Schaper het wat al te bont aan 't maken, zodat de veldwachter hem er achter wou draaien. Maar hij pakte er niet lelijk naast: de Schaper begon op zijn fluitje te spelen en zie, dat was nu om uw ogen niet te geloven, de veldwachter begon warempel te dansen op de maat van de muziek, zo lang en zo vlug tot hij smeekte er mee op te houden. Alle omstanders hadden het gezien en, ge ziet van hier, de veldwachter was er niet geren bij. Die dansende wetdienaar doet me denken aan het ‘Liedje van de Duitse Schaper’.Ga naar voetnoot(1) Daar bevindt de Duitse Schaper zich niet op de kermis, hij heeft het echter wel op te nemen tegen twee kommiezen, ook wetdienaars dus, die hem willen aanhouden, maar die hij eveneens op de maat van zijn fluitje laat dansen. Jonge mannen en meisjes die geen geluk hadden in de liefde fluisterden dat de Duitse Schapers de macht hadden om hun lief te doen weerkeren. Hoe ze hierbij te werk gingen, kon ik niet achterhalen. Zeker ware het de moeite waard dit te vermenen. Het zou ons hoegenaamd niet verwonderen, moesten ze hierbij envoûtementspraktijken aangewend hebben. De familienamen Renders en Verstegen zijn oorspronkelijk afkomstig van Duitse Schapers uit de streek van Snaaskerke-Leffinge. Tot slot herinnert mijn zegsman zich nog een Schapersliedje, dat destijds door zijn moeder werd gezongen, doch waarvan hij de tekst klaarblijkelijk nog slechts fragmentarisch kan mededelen: Men hoorde van over zovele jaren
Ten tijde dat er zovele Duitse Schapers waren
Rap en fijn in 't eirmensienGa naar voetnoot(2)
In de kunste van huichelarij
En de Schaper speelde alop zijn fluit
Turelenturelentuit.
| |
[pagina 47]
| |
Met het hogervermeld ‘Liedje van de Duitse Schaper’ heeft dit gebrekkig overgeleverd Schapersliedje slechts twee versregels min of meer gemeen, nl. de laatste twee, die bij Stalpaert luiden als volgt: Straks speelde hij schoon op zijn fluit,
tierele tierele tierele tuit. (strophe 7, v, 3.4).
*** Plots zwijgt mijn zegsman. Hij wordt precies achterdochtig en vraagt zich af waarom ik mij voor al die histories zo interesseer. Ik begrijp, het is tijd dat ik ermee uitscheid. W. Giraldo |
|