Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
[Nummer 2]O.L. Vrouw van Groeninghe in de Sint-Michielskerk te Kortrijk
| |
[pagina 26]
| |
de Kortrijkse bevolking niet; de kanunniken van O.L. Vrouw hadden in 1797 alle ‘den eedt gedaen’ en hun kerk als parochiekerk door de beëedigde grootvicarissen van Doornik doen erkennen ter vervanging van de St. Michielskerk. Zij kwamen dus niet in aanmerking, terwijl de twee getrouwe parochiepastoors, Dutoit van St. Maartens en Onraedt van St. Michiels, in het verzoekschrift aan de prefect warm aanbevolen werden. Mgr. Fallot van Gent gaf geen gevolg aan het verzoek van de Kortrijkse burgerij. Zijn ordonnantie van 30 Nov. 1802 voorzag twee stadsparochiën: St. Maartens en O.L. Vrouw (met de oude collegiaalkerk). St. Michiels verviel tot de rang van ‘succursale’ afhangend, eigenaardig genoeg, van de St. Bartholomeuskerk van Moeskroen. Deze toestand zou echter niet lang duren. Pastoor Onraedt, bevorderd naar Wervik, werd op St. Michiels vervangen door pastoor Thevenon die, enkele maanden later, naar St. Eloois-Vijve overging. En tegelijk zonk St. Michiels tot de rang van ‘oratoire’: bidplaats. Deze verandering viel nagenoeg samen met de plechtige translatie van het mirakelbeeldje van O.L. Vrouw van Groeninghe naar de St. Michielskerk op de eerste Zondag van October 1803. Een gloriedag voor Kortrijk, deze geïmproviseerde processie van kinderen in 't wit die de laatste abdis van Groeninghe met haar kostbaar pand begeleidden op een kleine ommegang van haar woning - langs de H. Geeststraat, Vismarkt, Papestraat, Rijselstraat - naar ‘den Area’. Daar werd het beeldje door de pastoor van St. Maartens overgenomen en geplaatst op het altaar van de kerk waarmede het tot op heden verbonden is gebleven. Het groot gelegenheidssermoen van de dag werd gehouden door Franciscus Josephus De Smedt, onderpastoor op St. Maartens, die naderhand ook als ‘directeur de l'oratoire de St. Michel’ in de documenten verschijnt. De laatste zusters van Groeninghe, bescheiden le- | |
[pagina 27]
| |
vend van de lijfrente op hun verbeurde goederen, verbleven voort met hun abdis, Vietoire Gillon, in een herenhuis in de Kasteelstraat, en dus in de onmiddellijke nabijheid van de bidplaats aan dewelke zij hun kostbaar Beeld hadden toevertrouwd. Met het kerkbestuur van St. Maartens hadden zij, betreffende deze ‘temporaire translatie’, een heel voordelig contract gesloten; als eigenaarsters van het Beeld behielden zij ‘de administratie exclusif... van alle de oblatiën en offeranden... zonder aen iemand wie het zy te moeten ooit rekeninge geven...’; zij verkregen dientengevolge het voorrecht van ‘den toog’ d.w.z. de bediening van kaarsen en gewijd water achteraan in de kerk. En St. Michiels, als zetel van de oude Confrerie van O.L. Vrouw van Groeninghe, was aldra de devotiekerk van burgerij en volk. Dat duurde een goede vijf jaar, en men las en zong er de gebeden voor Napoleon, zooals in al de kerken van onze departementen. Totdat het gerucht van de ‘excommunicatie’ van de Keizer (na de annexatie van de Kerkelijke Staat, Juni 1809) alhier verspreid werd. Gemoed en geweten van veel gelovigen waren hierdoor zeer ontsteld en Mgr. de Broglie kon een deel van zijn priesters niet meer bewegen om de publieke gebeden voor Napoleon te verrichten. 1810 was het jaar van het grote verzet dat plaatselijk uitliep op een vernieuwd Stevenisme o.m. te Lendelede, Zwevegem en vooral te Oostrozebeke met pastoor Bracke. En Kortrijk was een van de meest aangetaste steden, een haard van ‘fièvre spirituelle’, zoals het in de stukken heet. En een van de uitgesproken ‘Stevenisten’ onder de priesters van Kortrijk was de directeur van de St. Michielskerk, Franciscus Josephus De Smedt. En zo is de openbare verering van O.L. Vrouw van Groeninghe zelf in het gedrang gekomen. Onderpastoor De Smedt luisterde naar geen vermaningen van hogerhand en gunde Napoleon noch het gebed in de Zondagsmis, noch zelfs het Te Deum op zijn feestdag (15 Augustus) en hij verscheen niet in de reglemen- | |
[pagina 28]
| |
taire processie. Mgr. de Broglie verplaatste hem daarop (September 1810) achtereenvolgens naar de St. Michielskerken van Roeselare en Gent. Pastoor-Deken Le Grand werd ondertussen belast (6 Sept.) met de uitvoering van een doortastende maatregel: de sluiting van de St. Michielskerk. O.L. Vrouwdag, 8 December 1810, was de eerste dag dat men in de kerk niet meer celebreerde. De Deken aarzelde echter nog het H. Sacrament te verwijderen; hij meende immers in dit kleine ‘interdict’ alleen een waarschuwing voor de onwillige Kortrijkzanen te mogen zien en verwachtte dat een nieuwe bedienaar van St. Michiels zou benoemd worden. De Deken had bezwaar tegen een definitieve sluiting vooral omdat de verering van O.L. Vrouw van Groeninghe er zo bloeide. Doch een paar dagen later (12 Dec.) liet het Bisdom hem weten dat het wel ging om de sluiting van de kerk. 's Anderendaags droeg de Deken het H. Sacrament naar zijn kerk (de O.L. Vrouwkerk) over. Het Wonderbeeldje echter moest hij niet meedragen, het was ondergedoken. De St. Michielskerk had immers nog een kerkraad uit haar parochietijd, waartoe o.m. de advocaat De Mulié en heer Rouzé behoorden. Deze laatste zei vanzelf tegen de Deken dat het beeldje niet bij de zilversmid Descamps was - waar het inderdaad geweest was voor de aanpassing van sieraden - en evenmin bij Dame Caroline Dewitte die, sedert de dood van de laatste abdis (1807), een soort priorin van de rentenierende zusters geworden was. De verwijdering van het beeld, voor de neus van de Deken, werd blijkbaar uitgevoerd in een geest van solidair verzet tegen de bisschoppelijke maatregel, een uiting van dat koppige ‘Muliérisme’, zoals Deken Le Grand het Stevenisme bestempelt dat sommige kringen van vromen te Kortrijk had aangetast.Ga naar voetnoot(1) Het Wonderbeeldje is dan gedoken gebleven, zes jaar lang, tot in 1816. Ondertussen was de St. Michielskerk | |
[pagina 29]
| |
weer geopend om er de Protestanten buiten te houden. In 1814 immers kreeg Kortrijk een weelde van Pruisische troepen binnen zijn muren, en men had een tempel nodig voor de Protestantse eredienst. Het lot viel op de gesloten St. Michielskerk, - doch de uitvoering werd voorkomen. Twee Kortrijkse notabelen, de heren Steyt en Pieter Goethals-Bethune, trokken naar het Bisdom te Gent en kwamen terug met een brief waarbij de St. Michielskerk weer als bidplaats geopend werd met J.B. Selosse van Torkoenje als rector. In het najaar van 1816 is het Beeldje dan eindelijk opgedoken uit het huis van de Kasteelstraat, waar nog acht Groeninghe-Damen in leven waren; 20 October werd het naar de St. Michielskerk teruggebracht. En eerst 29 Mei 1835 werd het definitief aan de kerk geschonken door de vier toen nog levende zusters.Ga naar voetnoot(1) Toen de Paters Jezuieten in 1843 in hun oude St. Michielskerk terugkeerden, vonden zij er nog, in het schrijntje van het zeinsel, een stokoud nonnetje, Vrouwe Josepha (Francisca Geeraert), het laatste van de laatste, dat ten tijde van de Patriotten als lekezuster bij de Groeninghe-Damen ingetreden was. A.V. |
|