Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
FlamencoOp het Spaanse woord flamenco treft men in de woordenboeken, naast de klassieke betekenis Vlaams, Vlaming, een onverwacht gezelschap aan. In het uitstekende Spaans Handwoordenboek van de Nederlandse hispanoloog C.F.A. Van Dam (Den Haag, 1948) lezen we op flamenco als adjectief: 1. Vlaams; 2. typisch Andalusisch; 3. chulo-achtig [d.i. de dingen ongedwongen doend of zeggend]; in Latijns Amerika: sierlijk, elegant, bevallig, aardig; 4. dik en blozend (gezegd van vrouwen); 5. mager en slank (Lat. Amerika, nl. Honduras en Puerta Rico). - Als zelfstandig naamwoord betekent flamenco ook nog de flamingo (vogel). Flamencos en Nación Flamenca zijn in de Spaanse geschiedenis een grote naam, vooral sedert Keizer Karel en Philips II: de benaming omvatte, in de 16e eeuw, alles wat toen Nederlands was en somtijds zelfs Neder-Duitsland (Rijnland en Westfalen). Heeft onze nationale naam - die zijn legendarische klank tegenwoordig misschien het zuiverst in de Spaanse wereld heeft behouden - taalkundig en historisch enig verband met de andere vermelde betekenissen? en vooral met ‘typisch Andalusisch’ en nader te bepalen toepassingen? De vraag werd vroeger in Biekorf (1946, 215; 255) gesteld naar aanleiding van het typisch Andalusische Café flamenco of Zigeunercafé. Alleen door F. van Es werd daarop een suggestieve nota ingezonden over de benaming ‘Flamande de Rome’ (Flamenca de Roma) door Mérimée in zijn bekende novelle Carmen gebruikt voor ‘bohémienne’. Onze vriend en medewerker G.P. Baert heeft ondertussen de flamencovraag niet losgelaten; een reis in Spanje en een artikel over de Flamencos in het weekblad Semana (1951) leidden tot een vruchtbare briefwisseling over dat onderwerp met Prof. Santiago Montoto van Sevilla. De vraag wordt nu opeens zeer actueel door de verschijning hier te lande van de lang aangekondigde, geprimeerde kleurfilm flamenco van Edgar Neville. Het moderne begrip ‘flamenco’ behoort tot het gebied van de folklore der Andalusische gitanos of zigeuners, bepaaldelijk tot de moderne vormen van hun muziek en dans. De traditionele volkszang van de Andalusiërs, de cante jondo (diepe zang), heeft - samen met de dans - in de 19e eeuw een tamelijk snelle evolutie doorgemaakt waarbij het araabse (moriske) en vooral het zigeunerelement de bovenhand heeft | |
[pagina 10]
| |
gekregen. De oude soberheid van zang en voordracht werd overwoekerd door de schitteringen van het Italiaanse belcanto. Ook de dans werd ‘gegitaniseerd’ (agitanado, zegt het Spaans) zowel in de begeleiding (castagnetten en handgeklap) als in het overstijgend en bedwelmend ritme. En cante flamenco werd de nieuwe naam van dat nieuwe zigeunergenre. De stroming werd weldra een - tegenwoordig nog steeds - zeer dynamische beweging, met meesters en scholen, die als flamenquismo bekend staat en een overvloedige literatuur op haar naam heeft.Ga naar voetnoot(1) Andalusië exporteerde zijn klassiek geworden café flamenco naar Malaga, Madrid en andere Spaanse steden waar het in de jaren 1880 sommige Franse impressionisten heeft geboeidGa naar voetnoot(2) Zo groot was het succes van die geëxalteerde zang- en danswijze dat zij binnendrong in de kerk: het Album Flamenco, samengesteld door ‘Alejandro y su amigo Alberto’ en ca. 1895 gedrukt en uitgegeven door het Jongensweeshuis van het H. Hart te Madrid, is feitelijk een verzameling godsdienstige liederen in flamencostijl. Het aloude flamenco, onze nationale naam in het Castiliaanse Woordenboek, heeft aldus - voor zover we weten, niet vóór de 19e eeuw - een dubbelganger gekregen in de boven beschreven samenstellingen cante, cuadro, café flamenco. Het woord dekt een nieuw begrip; flamenco zegt tegenwoordig: de folklore - muziek, dans en zang - van de Andalusische gitanos. En de beoefenaars van dat flamencogenre heten: flamencos en flamencas.Ga naar voetnoot(3) Is er enig semantisch verband tussen flamenco ‘vlaams’ en flamenco ‘genre gitano’? Deze vraag werd reeds gesteld in 1881 door D.A. Machado in zijn Coleccion de cantes flamencos te Sevilla uitgegeven. En zijn uitleg was als volgt. De oorsprong van de benaming kent men in Spanje niet. De gitanos zelf weten niets over de herkomst van die naam. Men heeft wel [in Spanje] onwetenschappelijk gezegd en ge- | |
[pagina 11]
| |
schreven dat de flamencos (= gitanos) zouden afstammen van Vlamingen, en namelijk van de talrijke Vlaamse zigeuners die onder Keizer Karel V naar Spanje zouden gekomen zijn. De benaming flamenco werd alsdan, als een term van misprijzen, toegepast op al de zigeuners van Spanje. De talrijke Vlamingen die toenmaals het Hof van de Keizer vormden, werden in Spanje als indringers beschouwd: vandaar dan ook die ongunstige betekenis van flamenco in de 16e eeuw.Ga naar voetnoot(1) Deze geleerde volksetymologie door prof. Machado medegedeeld staat niet alleen. Men vond er de volgende variante op. Philips, de vader van Keizer Karel, die met Joanna van Castilië gehuwd was, had een talrijk gevolg van Vlamingen naar Spanje meegebracht. Die Vlamingen echter, van nature lustige drinkebroers, verveelden zich danig te midden de sombere ridders van het Castiliaanse hof. En zij liepen over naar de gitanos van Andalusië om er te dansen en te Batavieren. En lieten er hun faam.... en naamGa naar voetnoot(2) Prof. G.P. Kurath gaf in 1949 nog de volgende conjectuur ten beste: ‘Flamenco betekent mogelijk de Spaanse soldaat die, uit Vlaanderen (de Nederlanden) teruggekeerd, als ontwortelde en vagebond op één lijn werd gesteld met de gitanos van Andalusië.’ Hij voegt er echter aan toe dat de benaming even goed met flamingo (de vogel) kan samenhangen. Hier volgt ten slotte de jongste uitleg door Prof. Santiago Montoto in 1952 uit Sevilla aan dhr. G.P. Baert medegedeeld.Ga naar voetnoot(3) ‘De gitanos worden, in Andalusië, flamencos genoemd. Deze naam werd hun gegeven uit sympathie en tevens uit scherts, omdat de gitanos juist zulk een contrast vormen met de blanke en blozende Vlamingen. Immers de Andalusiërs zijn gekscheerders van aard. De naam flamenco werd naderhand overgedragen op de dans en de liederen van de gitanos. En daar hun liederen echt mooi zijn en hun vrouwen bevallig en zwierig, kreeg flamenco de betekenis: liefelijk, sympathiek, opgewekt en schitterend.’
De meesters van de etymologie hebben tot nu toe de behandeling van flamenco ‘gitano’ links laten liggen. Vercoullie raakt alleen, op een eerder romantische wijze, flamingo (de vogel) aan en schrijft (Etym. Wdb.): ‘Flamingo: uit Sp. | |
[pagina 12]
| |
flamenco. eigenlijk Vlaming; de vogel komt van de Vlaamse Eilanden d.z. de Azoren.’ Deze uitleg houdt geen steek. Flamenco als vogelnaam is, zoals fra. flamant, portug, fiamingo, ontleend aan het provencaals flamenc, dat zelf afgeleid is uit lat. flama ‘vlam’ met suffix van germaanse oorsprong - enc. Het piemont, fiamengh betekent: prachtig, heerlijk; het oudcatalaans flamenc: fris van gelaatskleur, blozend.Ga naar voetnoot(1) Men mag aanvaarden dat flamenco ‘gitano’, evenals flamenco als vogelnaam, van romaanse stam is en taalkundig niet verwant met het op germaans ‘flaming > flameng’ gevormde flamenco ‘vlaming’. Gelijkluidendheid met het germaanse flamenco ‘vlaming’ kan echter in zekere mate op de ontwikkeling van de betekenis van het romaanse flamenco ‘gitano’ hebben ingewerkt.
De lotgevallen van onze nationale naam in het germaanse taalgebied kunnen wellicht iets bijdragen om de semantische flamenco-puzzle in Spanje te belichten. In Duitse tongvallen is flämisch sedert de 17e eeuw vastgesteld met de betekenis: verdrietig, knorrig. De grote Weigand verstrekt daarover de volgende uitleg. De Franse invloed die zich sedert de 12e eeuw op de zeden, klederdracht en taal in Duitsland liet gelden, werd hoofdzakelijk bemiddeld door het half romaanse, half germaanse Vlaanderen. Een fijn beschaafd mens werd derhalve als Vlaeminc bestempeld. De navolging van de Vlaamse zeden en taal drong ook tot de lagere standen door, waar de distinctie echter kwalijk uitviel en belachelijke vormen aannam. Vandaar dan de verdere ontwikkeling: flämisch ‘fijn beschaafd’ verviel tot de betekenis ‘grof pralend, aanstellerig’, waaruit de betekenis ‘verdrietig, knorrig’ ontstaan is.Ga naar voetnoot(2) Dichter bij de flamenco-ontwikkeling staat de bekende contaminatie van ‘Vlaanderen’ met de Duitse dialectische vormen flander, flanderl, flanderer, betekenend ‘lichtzinnig, ongestadig, vlinderachtig’ gezegd van een meisje. E. Van Cappel heeft vroeger in Biekorf (1909, 274) gewezen op de Duitse volksliedjes waarin Flandern, Flanderi in deze betekenis voorkomt: | |
[pagina 13]
| |
Das Mädchen ist aus Flandern,
es wandert vom einen zum andern.
Elders: Mein Schatz, der ist aus Flanderi.
Hat alle Tage en ander...
Dr. Max Grünbaum heeft verder gezocht om deze Duitse volksetymologie door een wetenschappelijke uitleg te vervangen. Flander, Flanderen beschouwt hij als woordvormen ontstaan uit ‘wallender’ = pelgrim. En namen van pelgrims, als b.v. de Sint-Jacobsbroeders (bedevaarders naar Compostella), hebben inderdaad dikwijls een ongunstige betekenis gekregen als: mensen die aan lager wal en van minder ‘goeden love’ waren.Ga naar voetnoot(1) Meer overtuigend was het besluit van E. Van Cappel, gesteund op de studie van B. Kahle, dat n.l. flandern, flanderi, in deze rijmpjes staan ‘alleen om het rijm’. Het Westvlaams biedt ten andere voorbeelden van zulke rijmen: Hij slacht van Alexandere,
alle acht dagen een andere.
Hij slacht van De Boever,
hoe ouder hoe droever.
Hij slacht van Verbeke,
de zondag lijk in de weke.
Daarmede kunnen we ons, Vlamingen, troosten: wie in een liedje staat, staat er soms alleenlijk voor het rijm. En omgang met de lotgevallen van woorden en hun betekenis leert steeds opnieuw, zoals in ons flamenco-geval, dat men daarbij het ongerijmde en paradoxale niet immer buiten beschouwing zal laten. A. Viaene |
|