Biekorf. Jaargang 54
(1953)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Zo vertelt moeder
| |
[pagina 162]
| |
Waarlijk op een avond, er lag daar entwat op dat dammegat! Dat bewoog lijk! 't Was toch lijk een hond!.... Ik, te wege mijn karre gekeerd, maar 'k las toch eerst nog dat gebedetje: Onze Lieven Here ging rond het land
zonder roetje of stokstje in zijn hand.
Met zeven psalmen in zijn mond,
er kwam daar een kwaden hond.
Kwaden hond sta stille
want 't is onzen Lieven Herens wille.Ga naar voetnoot(1)
Als ik gedaan had met lezen, was er geen hond meer te zien. | |
Arebeidster.- Als je peist da'k nog maar 12 jaar was als ik ging gaan arebeien. 'k Was groot volgens mijn oude, maar 'k hadde de macht erover. Mijn eerste post was op 't hof van den burgemeester van Nieuwmunster: boer Vandenbriele. 't Was een bijzonder schone hofstee met een grote bergscheure en er gingen daar zeven peerden uit. Begin Maarte, somwijlen al ende Kortemaand, begost de werktijd. Lijk al d'andere arebeiers en arebeidsters kreeg ik een tafel erpelland van honderd roên. Daarop moest ik zelve mijn erpels planten, ze kappen, z'ophogen en als z'uitgedaan waren in twee hopen verdelen. De boer mocht eerst kiezen en den anderen hoop mocht ik houden. Gingt ge weg voor dat uw erpels uit waren, dan waart ge ze kwijt. En als ge dat kwijt waart, had je geen eten. Ik verdiende daar acht kluitjes per dag en dat was toen vele. - Dat was schrikkelijk vele, zei vader. Hier op Dizzele waren de boeren zo milde niet. We kregen ook een tafel erpelland en we mochten al d'erpels houden. Maar we kregen maar vijfentwintig tot dertig roên. 't Was maar half zo vele en de betalinge: een opschote van een jaar of veertiene kreeg met ruzie | |
[pagina 163]
| |
vijve, zes kluiten. En daarvoren moest er nog al gewerkt worden: van ten zessen tot ten twaalven en van ten tweên tot ten achten. En w'hân toen nog nooit genoeg gedaan. De boeren, ze peisden da' w'een berenvel hân, dat we nooit temmelijk en waren. 'k Ga nu niet zeggen dat 't al gelijke waren, maar er waren daar toch bevalligaards bij, bij die boeren. Ze maakten zijnder geren van hulder bonjour. Ze paradeerden zijnder met hulder makke. Ze zaten ook geren in de gemeenteraad. Maar zelve werken!.... Dat bestond niet. Geen strooi raapten ze van d'eerde. Maar wijnder, al hân we maar één been, we moesten toch voortspringen. - Met Alderheiligen, ging moeder voort, was er geen werk meer en mochten w'opkramen. Van d'arebeiers waren 't juiste de scheuredasschers die nog bleven. | |
Gaan Dienen.'t Enigste verzet dat w' hân was de Zondag met moeder een keer gaan dienen. 't Was eerst aan ‘Plonia's’Ga naar voetnoot(1) toer. Ze wierd in Houtave aanroepen tegen 't zeer in de tanden. 'k Wete nog goed dat de pastor van Houtave een aardige apostel was. Op een keer ging hij lijk g heel de kerke overende bulderen. Hij doeverde en hij buiste met zijn vuiste op den preekstoel en hij riep: ‘Ge komt hier Apollonia vereren, maar g' hebt gijnder allemale hulder Apollonia mee.’ Ge moet weten dat het de gewoonte was dat de jonkheden tegare met 't lief gingen gaan dienen. Ze kwamen niet zo vele voor te lezen, maar wel om leute te maken langs de weg en om op slibber te zijn. In Maarte was 't toen ‘Kletjeszondag’Ga naar voetnoot(2) te Nieuwmunster zelve en in de loop van de zomer gingen we toen naar Onze Vrouwe in de duine te Wenduine | |
[pagina 164]
| |
of ook nog naar Breenirge. En daarmee was de leute g'houden. | |
Teeklatje Claerhout.Teeklatje Claerhout was een oud wijvetje en ze werkte bij ons op Vandenbrielen's hof. Ze was wel tachentig jaar. Maar al is 't dat 't mens zo oud was, 't was nog een vivantig dingen en 't kost zingen lijk een orgel. Teeklatje ging nog mee gaan kappen naar de stikken en ze zong 't ene liedje achter 't andere. Ze zong van ‘De Voerman’ of van ‘De Koopmansdochter’. Een andere keer was van ‘'t Kaartspel’, maar wat dat ze bijzonder geren zong was ‘Romanus en Blondina’.Ga naar voetnoot(1) Blondina was rijke en machtig
en daarbij een enig kind.
Romanus schoon uitverkoren....
'k Kan hier niet meer voort, maar 't kwam allichte hier op neer dat 't bij Blondina lijk in 't huis van Oostenrijk was, dat 't de breê veertiene was, en dat er bij Romanus geen poenders genoeg zaten. 't Was tegen de goeste, maar ze vaagden daar hulder vellen aan. Ze vluchtten te gare weg over zee naar de vreem de landen. De boot verging, maar een geluk van God, ze wierden alle twee gered en kwamen were naar Blondina heur huis. Ze vroegen om mevrouwe te spreken.
De knecht die sprak: Daar is nu genen raad
als het huis is in de rouwe
't Is vandage den uitvaart
van Romanus en zijn vrouwe....
En 't ende van 't sport was: Blondina viel met Romanus op heur kniên.
| |
Zuwerlingen.In 't Zuwen met zijn lichte grond is de oest vroeg rijpe. Als alles ginder af was, kwamen de zuwerse | |
[pagina 165]
| |
pekkers naar 't Noorden. Tot over een jaar of twintig kwamen er hier en daar nog zuwerlingen, maar met al die machinerie hên ze toen voor goed hulder bon gekregen. Op grote boerenhoven lijk toe ‘Muyncksens’ hier op Dizzele waar dat er acht peerden uitgingen, waren er vroeger ten Oeste somwijlen negen vreemde pekkers. Ze kwamen van Zillegem, Snellegem en verder op. Er waren er ook bij van Oostkamp, want van daar af begint het al zere naar 't Zuwen t' aarden. Als z' enigte zuwerlingen t' hope zagen, riepen de mannen van alhier: 'k Zijn van 't Zuwen naar 't Noorden gekomen.
'k Hebbe daar bij de gemete gepekt,Ga naar voetnoot(1)
en 'k wierd van den noordersen stier
al in mijn gat gestekt.
De noorderse stier was een soorte polderkortsen die nu niet meer voren komen. De stier had j'al meteen keer te stekken en hij had het partikulier op de zuwerlingen voorzien. Ze waren de scherpe strafte van de lucht en het vette zwijnevlees niet gewend. Twee, drie uren aan een stuk zaten ze te schudden en te beven en te toukteren, en ze waren er toen van af voor een dag. Drie weken bleef dat somwijlen aanslepen. De kortsen breken mocht ge niet, anders ging j'een arm of een been breken, maar er waren er wel sommigte die z'aan een boom bonden. Ze liepen drie keren rond den boom, bonden er een stroband aan en liepen toen zere weg. 't Was armtierig maar geestig volk, die zuwerlingen, bij lange zo bot en zo droge niet of de noorderlingen. Ze maakten geren leute, en 's avonds begosten ze toen te zingen en te spelen, en ze klauwierden en titsten en bajierden tot een gat in de nacht. Sommigte boeren hân g'hele partijen vlas staan: tiene, twaalf gemeten. 't Vlas wierd verkocht aan | |
[pagina 166]
| |
koopmans uit het Zuwen en deze zonden hulder eigen volk om het te wiên. Dat waren de zuwerse benden, en ]ater rond Sinte Pietersdag kwamen ze were om het te trekken. 't Waren benden van 25 tot 30 man, wijven en veinten. d'Ene moesten trekken, d'andere gaven handsvultjes en nog andere moesten hogen. De koopman betaalde de bende maar de boeren zorgden voor teten en slapinge. Vele waren ze niet gewend. 's Noens kregen ze vlees met patatten, maar s avonds was de menu gauwe gereed: een fornuis kerrepap met grote ruggene brokken, en ze waren gezet. De brokken mochten alleszins niet mankieren, anders zeien ze: ‘da's gene pap’. Kwam er een zuwerling op het dorp wonen dan kreeg hij voor lapname: ‘pap met brokken’. En kwestie van de slapinge: 't hotel stond altijd gereed. d'Ene sliepen in de scheure en d andere mieken hulder polk in de mikke of hier of daar op een dilte. (opgenomen te Dudzele) A. Mahieu |
|