Biekorf. Jaargang 54
(1953)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Een Brugs kinderlied: Emigrantenlied uit 1843?Hoe een gelegenheidslied, vóór meer dan honderd jaar door een marktzanger gepropageerd, volksgoed kan worden, en ietwat vervormd tot ons is gekomen als een kinderlied, dat o.a. gezongen wordt bij het springen in de koord? Deze bedenking schoot ons te binnen, toen wij vóór enkele tijd, meisjes van de parochiale Sint-Baafsschool (Sint Andries) het volgend liedje hoorden zingen, terwijl zij vlijtig en vlug in de koord sprongen: Wie gaat er mee naar Amerika?
Daar moeten wij niet werken,
Eten en drinken op ons gemak,
Slapen al in de bergen,
E-je nog nie g'hoord hoe wel dat 't is,
Os-je mè je knuppel èp de deure sloat?
Een piot en ie moe kapot,
le 'n had geen hoar èp z'n kletsekop,
Klet-se-kop.
Als wij dit onsamenhangend liedje voor een eerste maal horen zingen, lijkt het een puzzle. Ietwat meer klaarheid kan het ons brengen, als wij achterhalen dat het een verre herinnering is aan een van de kolonisatiepogingen, die plaats grepen onder de regering van Leopold I. Bij de scheiding van het Verenigd Koninkrijk verloor ons land in Nederlands Oost-Indië een merkwaardig industrieel afzetgebied. Enkele jaren later heersten hongersnood en ellende in onze gewesten; uit oorzaak van een onvermijdelijke mechanisering van de weverij nam de werkloosheid reusachtige afmetingen en tot overmaat van de ramp mislukte de oogst. Het waren de ‘Hongerjaren’! Leopold I was meer en meer de mening toegedaan, dat een politiek van kolonisatie diende gevoerd. In deze tijdspanne werden verscheidene dergelijke piannen uitgedacht.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 104]
| |
Een van deze expedities was deze naar Vera Paz, een uitgestrekt gebied van circa 55.000 ha. in de republiek Guatemala, in Midden Amerika, ten Zuiden van Mexiko. Deze concessie behoorde aan een Engelse maatschappij; met het doel haar af te kopen werd op 18 December 1841 de ‘Belgische Maetschappy van Volkplanting’ gesticht. Naderhand werd Vera Paz geruild tegen een ander gebied in Guatemala, nml. Santo Tomas. Op 16 Maart 1843 vertrokken gelijktijdig drie boten naar het voorgeschotelde luilekkerland, te weten: ‘Louise Marie’ uit Oostende, ‘Ville de Bruxelles’ uit Antwerpen en ‘Theodore’ uit Gent met 70 kolonisten aan boord. De drieluik-vloot stond onder bevel van de ingenieur Simons, die tijdens de overvaart stierf. Dertien schepen volgden; het laatste ‘lena’ vertrok op 14 October 1845, met 11 kolonisten. Te Santa Tomas werd een kleine parochie gesticht met bedehuis en barakken errond. De onderneming liep echter faliekant uit. In nauwelijks twee jaar stierven meer dan tweehonderd emigranten aan de moeraskoorts; de overigen bleken niet bestand tegen het ongezond klimaat; velen weken verder uit naar Cuba, anderen werden, in 1847, op kosten van het Rijk teruggehaald met het schip ‘Adèle’. In 1856 waren er nog 91 die een zekere welstand hadden bereikt en een kleine plantage bezaten.
Toen nu, in de Lente van het jaar 1843, de drie schepen koers vatten naar het onbekende land, heeft ergens een marktzanger een gelegenheidslied gelanceerd, dat het onbekende land afschilderde als een luilekkerland. Wie gaat er mee naar Vera-Paz?
Daar moeten wij niet werken,
Eten en drinken op ons gemak,
Slapen gelijk een verken....
Ruim honderd en tien jaar zijn sedert verlopen; vier à vijf generaties zijn voorbijgegaan...; en de meisjes van de Sint Baafsschool - en met hen wellicht deze van gans het Brugse - zingen nu. wijl ze vrolijk in het touwtje springen, een variante van dit emigrantenliedje. De gedachte aan Vera Paz ging sedert lang te loor; die klankrijke plaatsnaam werd vervangen door een andere, ‘Amerika’, die meer tot de verbeelding van het volk (de kinders) spreekt. Zó is dit liedje tot ons gekomen. M.V.C. |
|