Biekorf. Jaargang 54
(1953)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
[Nummer 3]Alexander Rodenbach
| |
[pagina 50]
| |
hij in betrekking met A.B.X. Angillis, notaris te Rumbeke en lid der Staten-Generaal, die eveneens in de tangen der oppositie stond. Beide werden lid van het ‘Ordre de l'infamie’, gesticht te Brugge in de zomer van 1829, als antwoord op hetgeen Koning Willem, geërgerd door het algemeen petitionnement dat in België rondging, gezegd had te Luik, waar hij de ondertekenaars hun ‘conduite infâme’ verweten had. Blinde Rodenbach was in 't Roeselaarse de grote ijveraar voor dat petitionnement, en 't is door zijn toedoen dat pastoor Moens van Roeselare, die tevens deken was van het district Torhout, de allereerste onder al de geestelijken van 't bisdom Gent zijn handtekening plaatste onder het beruchte verzoekschrift. Angillis had dit petitionnement gesteund als vertegenwoordiger van het Vlaamse Volk, en op het banket dat op 9 Juli 1829, te Brugge in de Koornbloem, aangeboden werd aan de Vlaamse Afgevaardigden bij de Staten-Generaal die het petitionnement gesteund hadden, en waar onder meer Angillis gevierd werd en het woord voerde, was ook Blinde Rodenbach aanwezig, Als laatste spreker bracht hij een toast uit ‘à l'Union des Catholiques et des Libéraux’ die geweldig toegejuicht werd. Na de omwenteling van 1830 zaten Rodenbach en Angillis samen in het Belgisch Parlement als afgevaardigden van 't Roeselaarse. Toen Angillis in 1836 terug burgemeester werd van Rumbeke - hij was het ook geweest vóór 1825, maar werd alsdan vervangen door de meer oranje-gezinde kasteelheer van Rumbeke die Kamerheer was aan 't hof van Koning Willem, - kwam Rodenbach kort daarna zich te Rumbeke vestigen. In 1837 kocht hij van de familie Matthys, - ‘De Matthysekens’ heette dat in de volksmond - hun eigendom langs de Blasiusstraat, deed er alles afbreken en bouwde zich ter plaatse een herenwoning, omgeven met een wandeltuin, die hij liet omsluiten met een brede wal. In die | |
[pagina 51]
| |
tuin, waarvan hij zelf het plan had getekend, waren 't al rechte wegen, waar de blinde, moederziel alleen, zijn weg in vond. Van huis en tuin en wal is er thans niet veel meer overgebleven. 't Is daar dat Moeder Ida Iweins, na de eerste wereldoorlog, het St Elisabethgesticht heeft opgericht; het huis werd omgebouwd in het Klooster, een groot deel van de tuin werd ingenomen door nieuwe gebouwen, de wal is - op een kleintje na - helemaal gedempt. Alleen wat achtergebouwen zijn nog te zien en al de oostkant prijken nog enkele schone rode beukebomen boven een hoekske wal. 't Is ongeveer alles wat nog herinnert aan het oude herenverblijf van Rodenbach. Het is echter een geluk dat de bestemming welke dit huis gekregen heeft, er ook een ‘ideale’ is en dat thans, onder de leiding van Mr en Mevr. Camerlynck, een 80 kinders - die alleen ‘Onze Kinderen’ genoemd worden, - een gelukkig onderkomen gevonden hebben, ter plaatse zelf waar die ideale Blinde zijn woonst gekozen had. In de gevel van het gesticht, nevens de grote ingangsdeur, zal ook deze zomer een gedenksteen geplaatst worden die daaraan herinnert. In den beginne was het nieuw Kasteelka langs de Blasiusstraat te Rumbeke voor Rodenbach slechts een buitenverblijf. In 1844 kwam hij er zich voor goed vestigen; hij heeft er 25 jaar geleefd als jonkman met een keukenmeid en een secretaris die hem dagelijks alle mogelijke nieuwsbladen mest voorlezen en de brieven en opstellen schrijven die hij, Blinde Rodenbach, hem dicteerde. Deden daar achtereenvolgens dienst als secretaris: Charles Hoet van Roeselare tot in 1849; Pieter Ramon van Gits tot in 1833; Henri Faubert van Ieper tot in 1859 en Gerard Dezaine van Brugge tot in 1867. 30 Januari 1844 stierf Angillis en nu ging Blinde Rodenbach er aan denken om naar het burgermeesterschap van Rumbeke te dingen. 13 April 1844 liet hij zich schrappen op de bevolkingsboeken van Roeselare ‘ayant déclaré fixer son domicile politique à Rumbeke’ en nam ook ontslag als lid van de gemeenteraad van Roeselare. | |
[pagina 52]
| |
13 Juni 1844 werd hij te Rumbeke in de gemeenteraad gekozen, met den steun der geestelijke overheid: hij bekwam 91 stemmen tegen 78 aan Louis Waignien-Baert, landbouwer op een der grootste hofsteden van het dorp. 15 October 1844 werd hij benoemd tot burgemeester van Rumbeke. Een der eerste slaande bewijzen die hij gaf van zijn durven en kunnen en waar de bestuurlijke overheden nogal vreemd moeten naar opgezien hebben was zijn weigering een ambtenaar aan te stellen om hem te vervangen bij het verlijden der akten van de burgerstand, ‘omdat ik wil laten zien dat een blinde dat ook kan’ zei hij; daar heeft hij nog aan herinnerd in de aanspraak die hij hield in Oct. 1855 in het ‘Institut des jeunes aveugles’ te Parijs. Alleen wanneer zijn ambtsbezigheden als Kamerheer hem in Brussel weerhielden of wanneer hij op reis ging in 't buitenland, liet hij zich in 't gemeentehuis van Rumbeke vervangen door zijn eerste Schepen, Ivo Rommel. De akten van de burgerstand van 1844 tot 1869 dragen schier alle zijn handtekening. Het waren echter lastige tijden op de Vlaamse buiten toen Rodenbach als burgemeester aantrad: het handgespin, dat het niet meer kon uithouden tegen de concurrentie der mekanieke spinnerijen, ging te kwiste, en dat betekende, voor gans het Vlaamse platteland, werkgebrek en armoe in veel duizende gezinnen. Als in de zomer van 1845 de patatteplaag uitbrak, - de aardappeloogst in Vlaanderen bedroeg dat jaar maar 1/13 van een normale oogst, en patatten waren de hoofdschotel bij alle landse mensen, - begon een periode van vier jaar ellende zoals Vlaanderen er sedertdien goddank geen meer gekend heeft, maar in de volksmond dragen zij nog altijd de naam van ‘de slechte jaren’. De volgende winter vervroor de roggebezaaite heel West-Europa door - de roggeoogst was dat jaar nog geen ¼ van een gewone oogst, - en toen in 't voorjaar 1847 ook Rusland zijn grenzen sloot voor de uitvoer van roggegraan, gingen de prijzen de hoogte in: geen werk en dure tijd, dat is de dood van de werkman. En in Vlaanderen stierven de mensen letterlijk van de honger. Dan kwam de typhus en de ziekte vond bij de uitgehongerde be- | |
[pagina 53]
| |
volking een gewillige prooi; vele mensen stierven, nog meer vluchtten het land uit. Rumbeke verloor in die laren meer dan een vijfde zijner bevolking. Rodenbach in de Kamer verhief zijn stem om het in de harde ministeriële koppen in te hameren dat hulp en steunverlening onvoldoende waren om het Vlaamse volk te redden, en dat er moest gezorgd worden voor werkverschaffing; hij drong aan op het leggen van spoorwegen (de spoorweg Brugge-Kortrijk Ieper werd gelegd in 1846-47 ‘met drogen brood’, zoals de mensen dat zo beeldrijk wisten te zeggen) en het uitvoeren van allerhande openbare werken. Te Rumbeke sloeg hij zelf hand aan 't werk. Reeds in Oct. 1845 riep hij al de plaatselijke overheden, geestelijke en wereldlijke bijeen, om maatregelen te treffen tegen de geweldige nood die men toen reeds komen zag. Grote oneenigheden hadden er de vorige jaren geheerst tussen kerk- en disoverheden. Het gelukte Rodenbach tussen alle gezagvoerende elementen die eendracht te herstellen die er zo dringend nodig is wanneer grote rampen dreigen en men die, met kans van welgelukken, wil te keer gaan. Van op de eerste vergadering werd er besloten: ‘Het verleden te vergeten en hand in hand te gaan om de openbare ellende te bestrijden’ (Memoriale Rumbecanum van Pastoor Hooge in Pastorijarchief.) Er werd een nijverheidscomité gesticht dat zorgde voor betere hoedanigheid van gespin en geweefsels en ook voor de afzet der opbrengst. De Rumbeekse weefschool werd zelfs in 1848 orrivormd tot kantonaal atelier. Om ten dele dc bedreigde vlasnijverheid te vervangen, werd aangestuurd op chicoreiteelt; het is in die jaren dat te Rumbeke de eerste chicorei-asten gebouwd werden, dat talrijke steenovens aangelegd werden en alle mogelijke middelen verzonnen om de mensen aan werk en aan brood te helpen. Toen ook de typhus de gemeente kwam teisteren werden gezondheidsmaatregelen getroffen en Rodenbach liet, op kosten der gemeente, 230 werkmanswoningen ‘witten’. Gemeente- en disbestuur staken zich in die jaren tot over de oren in de schulden, en kwamen nog niet toe om het hoogstnodige te bezorgen. Rodenbach zelf verzaakte aan de helft | |
[pagina 54]
| |
van zijn burgemeesterswedde. Priesters en kloosterzusters bezorgden geestelijke en ook stoffelijke hulp. Op één jaar, - in 1847, - deden de parochiegeestelijken 637 berechtingen. (Rumbeke telde toen gewillig 6000 zielen). Op 346 mensen die dat jaar stierven, werden er 237 begraven ‘ter ere Gods’. De kloosterzusters bezorgden in de ziektejaren 47-48-49, elfhonderd typhuslijders. Twee onderpastoors en twee kloosterzusters stierven aan de typhus, slachtoffers van hun toewijding in 't berechten en bezorgen der zieken. Door geestelijke en wereldlijke overheden werd er tegen de 63.000 fr. omgehaald in giften en uitgedeeld aan de armen; in hedendaagse munt omgezet zou dat een mooie som zijn. Toen in 1851 Zuster Joanna van 't klooster van de Heilige Vincentius, die zich op buitengewone wijze verdienstelijk gemaakt had in 't verplegen der zieken, en hierom van Koningswege met een gouden medaille vereerd werd, trok burgemeester Rodenbach aan 't hoofd van een hele stoet dorpsgenoten naar 't klooster om haar geluk te wensen. De Journal de Bruxelles van 20 Oct. 1851 verhaalt de hele plechtigheid, met lovende woorden voor de blinde burgemeester, die de gedecoreerde zo hartelijk had toegesproken. Toen de storm voorbij was, begon, onder de stuwende drang van de blinde burgemeester van Rumbeke, ook de heropbouw. Wat in de volgende jaren van het burgemeesterschap van Rodenbach te Rumbeke verwezenlijkt werd, grenst aan het ongelooflijke, vooral als men rekening houdt met de mogelijkheden van die tijd, toen de gemeentebesturen noch de bevoegdheid noch de geldmiddelen hadden waarover zij nu beschikken. Wij weten het wel, alles wat in die tijdspanne verwezenlijkt werd, moet ook niet beschouwd worden als het persoonlijk werk van Alexander Rodenbach. Op een dorp komen veel dingen tot stand waar de plaatselijke overheid maar van verre de hand in heeft. Maar dat het, na zoveel ellende als er geheerst had gedurende die ‘slechte jaren’, zo kort daarop te Rumbeke kon korren tot een ware opbloei van openbare werken en stichtingen van culturele en sociale aard, dat is in de allereerste plaats te danken aan het initiatief, de durf, de stuwkracht van die blinde man die aan | |
[pagina 55]
| |
't hoofd stond der gemeente, en door zijn levend en sprekend voorbeeld van energie en zelfbeheersing, een atmosfeer had weten te scheppen van optimisme en vertrouwen in de toekomst. In die jaren had Rodenbach dat boek geschreven dat - nu juist een eeuw geleden - uitgegeven werd bij Klingenayer te Brussel: ‘Les Aveugles et les Sourds-Muets’, en als zijn standaardwerk kan beschouwd worden. Het kwam een nieuw en helder licht werpen op het leven der blinden die toen nog al te veel beschouwd werden als wrakken der maatschappij waar niets mede aan te vangen was. Rodenbach werd voor zijn boek gefeliciteerd door niemand minder dan de Paus zelf, en vereremerkt door bijna al de staatshoofden van Europa. Daarmee steeg hij in de ogen der ganse bevolking nog hoger dan ooit te voren. Laten wij nu eens zien wat onder Rodenbach te Rumbeke zo al tot stand is gekomen.
Nog 't zelfde jaar 1853 herrees om zeggens uit het graf de oude rhetoricagilde der ‘Minnende Rozen’ (die in 1842 uitgebloeid waren) onder vorm enen verjongde letter- en toneelgilde met name ‘De Vereenigde Vrienden’, die dit jaar haar eerste eeuwfeest viert. Blinde Rodenbach was haar eerste Ere-voorzitter en bezorgde haar een eerste staatstoelage van 200 fr. voor 't inrichten van haar openbare bibliotheek. Ook in 1853 werd nevens het bestaande klooster der Zusters van de H. Vincentius, een hospitaal gebouwd waarvan men het gemis in de voorbije ziektejaren zo pijnlijk had ondervonden. In 1854 werd beslist de houten torennaald der kerk van Rumbeke te vervangen door ene in steen, en in de jaren 1857-1860 - vier jaar heeft men er aan gebouwd - kreeg Rumbeke-kerk die eerste stenen torenspits waar Pastoor Hooge zo preuts mede was, en die reeds tweemaal, in 1918 en in 1940, door oorlogsgeweld neergehaald, ook telkenmale spoedig werd heropgebouwd. In 1856 werden aan het Oudemannenhuis alierhande verbeteringen gebracht, onder meer nieuwe slaapzalen, zodanig | |
[pagina 56]
| |
dat meer dan eens in de Kamers en in officiële verslagen het ouderlingengesticht van Rumbeke als model in zijn soort werd aangehaald. De gemeentelijke wegenis werd eveneens verzorgd. Toen Rodenbach burgemeester werd, kende men te Rumbeke slechts 2 steenwegen: de provinciale baan Roeselare-Menen en de Staatsbaan Roeselare-Ingelmunster die op ongeveer 5 en 3 kilometer het grondgebied der gemeente doorkruisten, Alexander Rodenbach liet de straat van de Kerk naar de nieuwe spoorwegstatie verbreden en kalsijden, liet ook de eerste tussengemeentelijke steenwegen aanleggen naar Oekene en naar Kachtem, deed de Kachtembrugge over de Mandel in 1860 volledig nieuw maken en in de gemeenteraad werd er ook reeds gesproken van een keienweg naar Moorslede, die er naderhand ook kwam. In 1860 werden de Zondagscholera volledig heringericht voor de kinderen boven de 14 jaar alsook voor hen die reeds vroeger in de fabrieken werkzaam waren; een uitvoerig schoolreglement werd opgesteld en goedgekeurd in zitting van de gemeenteraad van 25 Juli 1860. Ondertussen werd uitgezien en naarstig voortgewerkt, ondanks allerhande wederwaardigheden, aan het oprichten van een geheel nieuwe gemeenteschool. In 1865 kon men eindelijk het oude en bouwvallige schoollokaal verlaten en werd de nieuwe en ruime gemeenteschool der Hoogstraat in dienst genomen. Wat voor gevolg had, dat op korte jaren het getal schoolgaande kinderen verdubbelde. Datzelfde jaar werd ook de Muziekmaatschappij St. Cecilia heropgericht op vaste voet, zodanig dat zij sindsdien nooit meer haar werkzaamheden heeft geschorst, behalve in oorlogstijd. In 1866 werd op de verste buitenwijk van Rumbeke ‘de Meerlaan’, thans ‘Beitem’ genaamd, een nieuwe kerk gebouwel toegewijd aan de H. Godelieve, en reeds hetzelfde jaar overwoog de gemeenteraad het plan om daar nevensaan ook een school op te richten; het zou echter nog 16 jaar aanslepen vooraleer die er kwam. Op de zitting van 16 Mei 1866 deed Rodenbach een commissie aanstellen om voor geheel de kom der gemeente, een ‘plan van alignement en nivellement’ op te stellen. Aan dit plan, goedgekeurd bij K.B. van 16 Mei 1868, heeft Rumbeke het net en regelmatig uitzicht te danken van zijn kerkplein en van al de belendende straten, Was dat geen stedebouwkundige aanleg avant la lettre? | |
[pagina 57]
| |
In 1867 werd de Maatschappij van onderlinge bijstand op gericht - een soort van verzekering tegen ziekte, en zeker wel een der allereerste ziekenkassen die men op de Vlaamse buiten vinden kan; haar statuten werden door de gemeenteraad goedgekeurd 17 Sept. 1868. Nog eens, dat alles was niet het werk van Rodenbach alleen, en aan vele van die werken zijn andere namen verbonden: zo, deze van Pastoor Hooge aan de stenen torennaalde der kerk, deze van Onderpastoor Hocke aan het hospitaalGa naar voetnoot(1), deze van Proost Desmet aan Beitemkerk, deze van schoolmeester Baert aan de letter- en toneelgilde der Vereenigde Vrienden, van notaris Angillis aan de muziekmaatschappij, van schepen Rommel aan de wegeniswerken. Maar dat neemt niet weg dat er in die jaren te Rumbeke tal van werken werden uitgevoerd en maatschappijen tot stand kwamen die men op ons platteland, in gemeenten van gelijke rang, doorgaans vruchteloos gaat zoeken. En dat al degene, wier naam aan een van die ondernemingen eerbonden is, standvastig in aanraking en in voeling stonden met die wondere blinde burgemeester, die door zijn kranig voorbeeld van wilskracht en ondernemingsgeest, zijn dorpsgenoten wist moed en vertrouwen in te spreken, en elk van hen, op de gepaste plaats, aan 't werk te krijgen door die optillende en medeslepende kracht die uitgaat van sterke denkerg en stoute durvers. Dat de invloed waarover Al. Rodenbach beschikte in hogere kringen, door zijn velerhande betrekkingen, grotelijks al die ondernemingen te Rumbeke heeft helpen bevorderen, staat buiten kijf, maar dat vermindert zijn verdienste niet noch de schuld van dankbaarheid die Rumbeke heeft tegenover zijn blinde burgemeester. | |
[pagina 58]
| |
Rumbeke heeft hem ook niet vergeten. 26 Maart 1914 besloot het Schepencollege van Rumbeke de oude Blasiusstraat, langs dewelke de woonst van Blinde Rodenbach gelegen was, te herdopen in Alexander Rodenbachstraat en aldus de naam van een verdienstelijke en eerbiedwaardige volksheilige de plaats te doen ruimen voor deze van een verdienstelijke en eerbiedwaardige blinde burgemeester, wat aan Pastoor Slosse deed zeggen: ‘Dat is laïciseren zonder er aan te denken.’ (Zie Mem. Rumbecanum, Maart 1914). 21 Juni 1953 belegt Rumbeke, in samenwerking met alle blindengestichten van 't gehele land, een groots huldebetoon aan Alexander Rodenbach; dan zal op het kerkplein zijn bronzen standbeeld worden onthuld, het eerste in België opgericht aan een blinde man. Het is gemaakt door een doofstom kunstenaar, Emiel Henrotte van Brussel, oud-leerling van het Koninklijk Instituut voor blinden en doofstommen te St Lambrechts-Woluwe. Op de voet zal er gebeiteld staan Alexander Rodenbach Op een der zijkanten: Geboren Roeselare 1786 - Overleden Rumbeke 1869. Op de andere zijkant: J. Delbaere |
|