Biekorf. Jaargang 54
(1953)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
AdriaanAdriaan was een van die oude Brugse gepatenteerde dronkaards. Hier een kwakGa naar voetnoot(1) en daar een kwak en ginder een kippeGa naar voetnoot(2), nu enfin als 't avond was had hij zijn bekomste en was zijn ration binnen. Lijk ieder treffelijke dronkaard, die zijn eigen zelven respekteert, gaf hij zijn wijf, die arme slore, alle navond een ferme pandoering. Kwaad zat er anders niet in, o neen, bijlange niet; ter kontrarie. Adriaan huizenierde langs de kanten van de Meers, en als hij in den donkeren in 't naar huis gaan, met een ferme sabel op, langs Sint-Salvatorskerkhof voorbij ‘Ons Here op zijn blokstje’Ga naar voetnoot(3) passeerde, ging hij nooit nalaten van te zeggen ‘Navond Lieven Here.’ Dat ging hij van zijn leven vergeten. Maar nu, er waren daar een stuk of twee sloebers die dat wisten En wat deden ze? Ze kropen achter Ons Here en z' hielden de wacht. Eindelinge zagen z' Adriaan van achter den hoek ‘afgesienieverd’ komen.Ga naar voetnoot(4) ‘Navond Lieven Here,’ zei Adriaan. ‘Navond Adriaan, zei Ons Here, en je meugt van den avond je vrouwe niet slaan.’ Adriaan was om zijn dood te smaken. Lijk van d'hand Gods gestegen stond hij aan den grond genageld Maar al meet een keer wierd hij lijk wakker en liep zo rap of de wind naar de Meers en naar huis. Zijn vrouw heeft hij nooit meer gestegen. De kwestie van 't drinken, dat bleef 't zelfde, dat zat in den orie, en daarbij Ons Here had van geen drinken gesproken. A.M. |
|