Biekorf. Jaargang 54
(1953)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
[Nummer 2]Willem van Gulik en de stad BruggeWillem van Gulik, een van de aanvoerders van het Vlaamse leger in de Sporenslag, sneuvelde in 1304 op de Pevelenberg. Hij was de zoon van graaf Willem van Gulik en van Maria, de dochter van Gwijde van Dampierre. Willem was een geestelijke. In afwachting dat hem een bisschopszetel zou te beurt vallen, was hij in 1299 reeds aartsdiaken van Luik en proost van Maastricht. In 1300 studeerde aan de Universiteit van Bologna, maar kwam naar de Nederlanden terug bij het vernemen van de gevangenneming van zijn grootvader, Gwijde van Dampierre. In Maart 1302 was Willem te Brugge om er de leiding te nemen van de opstand tegen de Fransen. Toen hij vernam dat Chatillon met een machtig leger naderde, verliet hij de stad (begin Mei). Hij vertrok eerst naar Hulst en later naar Brabant. Reeds op 23 Mei - kort na de Brugse Metten (18 Mei) - was hij te Brugge terug en werd kapitein van de stad. Samen met Pieter de Coning lichtte hij een leger in het Westland en sloeg het beleg voor het kasteel te Cassel. Op de Groeningekouter voerde hij het bevel over de Vlaamse rechtervleugel (de Brugse militie). | |
[pagina 26]
| |
In September 1302 kwam de Franse koning met een nieuw leger naar Vlaanderen. Te Vitry stuitte hij op de Vlamingen, die aan de overzijde van de Scarpe lagen. Gulik wilde een brug over de Scarpe slaan, om de Fransen aan te vallen, maar zijn ooms weigerden. Op 29 September blies het Franse leger de aftocht, zonder iets tegen de Vlamingen ondernomen te hebben. Gulik werd naar Rupelmonde gezonden om er het kasteel te belegeren. Tot zijn grote misnoegdheid werd zijn oom Gwijde van Namen tot kapitein van Brugge aangesteld, waardoor onenigheid ontstond onder de Vlaamse prinsen, onder meer over een aan Gulik beloofde toelage van 13.000 pond die hem niet uitbetaald werd. In 1303 werd Gulik belast met het verdedigen van de Vlaamse grens, waar hij bij Arke een nederlaag opliep. Hij nam deel aan de zomerveldtocht in Artesië en aan het beleg van Doornik. In de winter van 1303-1304 was hij kapitein van Ieper en vernam aldaar zijn verkiezing tot aartsbisschop van Keulen. In Juni 1304 verdedigde hij het Westland en op het einde van Juli vervoegde hij met de Ieperse militie het Vlaamse leger dat het hoofd moest bieden aan de Franse troepen. In de slag bij de Pevelenberg stond Gulik met zijn leperlingen in het midden van de Vlaamse slagorde. Toen 's avonds de Fransen op de vlucht sloegen, verlieten de troepen uit Gent, Ieper en Kortrijk het slagveld om naar Rijsel terug te keren. Gulik voegde zich bij de milities van Brugge, Aalst en Rijsel, waarmede hij een roekeloze aanval ondernam op de Franse achterhoede. Hij was tot bij de tent van Filips de Schone doorgedrongen, toen hij sneuvelde.Ga naar voetnoot(1)
Zoals veel jonge spruiten uit vorstelijke geslachten was Gulik in de geestelijke stand getreden, niet uit | |
[pagina 27]
| |
roeping, maar om later een grote kerkelijke waardigheid te bekleden, waaraan in die tijd grote inkomsten verbonden waren. Hij was en bleef echter een dappere en roekeloze krijgsman. In Italië had hij zich meer op de zwarte kunst toegelegd dan op de kerkelijke wetenschappen. Hij leefde in gezelschap van tovenaars en danseressen. In de slag bij de Pevelenberg had hem een tovenaar een middel aan de hand gedaan dat hem onzichtbaar zou maken voor zijn vijanden. Deze tovenaar werd daarom, enkele weken later, op bevel van de hertog van Brabant geradbraakt. Door zijn ongehoorde verkwistingen leefde Willem van Gulik in voortdurende geldnood, en nam geld waar hij het vinden kon. De enkele maanden (Mei-Augustus 1302 dat hij het ambt van kapitein van Brugge vervulde, hebben diepe sporen nagelaten in de rekeningen van de stad Brugge. In de Brugse stadsrekening over het jaar 1302 is een hoofdstuk gewijd aan de uitgaven van de stad ten voordele van Willem van Gulik en zijn gevolg. Dit hoofdstuk is de samenvatting van andere afzonderlijke rekeningen ten voordele van deze prins, waarvan er elf bewaard zijn gebleven. Deze rekeningen bevatten zeer interessante gegevens.Ga naar voetnoot(1)
Voor levering van wijn betaalde de stad 2538 pond, waaronder 135 vaten wijn uit Saint-Jean. d'Angely en uit Gascogne (Bordeauxwijn) aan 12 pond het vat, en 5 tonnen Rijnse wijn aan 38 ½ pond de ton (Colens 113 vlg.). Voor de verlichting van de prins werden 75 kgr. kaarswieken en een 1600 kgr, was aangekocht (Colens 114). De stad schonk ook paarden aan Gulik, waaronder zeer kostelijke dieren, namelijk één van 480 pond, één van 120 pond, één van 179 en één van 100 pond (Colens 133). | |
[pagina 28]
| |
Andere paarden werden betaald met de wol aangeslagen bij de Leliaards. Een paard van 119 lb. werd betaald met 7 zakken wol, een van 88 lb. met 4 zakken, een van 40 lb. met een deel van 5 zakken, en een van 129 lb. met 7 zakken wol (Colens 4, 5 en 134). Sommige ridders bezaten ook kostelijke paarden, die vermeld staan in de rekening over de verloren paarden. Dit van ridder Pieter de Bakker kostte 120 lb. en dit van ridder Franke van Zomergein 100 lb. Er waren nog paarden van 65, 60, 25, 15 en 6 lb. (lnv. 172)Ga naar voetnoot(1). De levering van schilden en banieren aan de troep van Gulik beliep tot 254 lb. Daaronder vinden wij vijf banieren van goud en zeven banieren van gele zijde ‘van gheluwen sindale’. (lnv. 159). Deze banieren waren vierkante vlaggen bestemd voor de ridders. Dezelfde rekening vermeldt ook nog penoenen, kleine driehoekige wimpels voor de schildknapen en de trompers. op 2 Juli 1302 werden hem 110 lansen geleverd voor 10 lb. 10 s, en later nog ‘une doussaine de lanches’. (Colens 136 en lnv. 166). Voor de tenten van de prins werd 95 lb. 16 s. 1 d, uitgegeven. Deze tenten droegen schilden, waarvoor 5 ellen bruine en gele stof werd gebruikt. (lnv. 166). De rekening voor klederen en bont geleverd aan Willem van Gulik beliep tot 1659 lb. 8 s. 7 d. Drie stukken scharlaken weefsel werden besteld, twee van bloedrode kleur en één van paarse kleur, waarvan de prijs 166 lb. bedroeg De weefsels waren bestemd voor de prins. Hij kocht daarenboven nog zes bloedrode bruneten voor 164 lb. 2 s. 4 d. Deze laatste waren weefsels uit fijne wol. vóór de Sporenslag werden 31 personen tot ridder geslagen. Voor de nieuwe ridders die tot zijn gevolg behoorden kocht Gulik twee blauwe en drie groene lakens. (lnv. 167). Hij voelde zich verplicht aan de 31 nieuwee ridders een vorstelijk geschenk te geven, namelijk aan ieder een stuk rode zijde ‘rode sindale’, die aan de stad Brugge samen 53 lb. 6 s. 8 d. hebben gekost. (Colens 135). Voor zijn wapenknechten ‘sergeans’ kocht hij 12 ½ ge- | |
[pagina 29]
| |
streepte en 12 groene lakens, terwijl zijn dienstknechten 4 gestreepte lakens ontvingen. Voor de kapelaan en de klerken werden 4 gemengde lakens besteld, terwijl de ridders uit zijn gevolg blauw laken ontvingen en 30 ellen bloedrode brunete. De kamerling kreeg een laken waarvan de kleur niet vermeld wordt. Onder het bont dat voor Gulik en zijn gevolg werd aange kocht vinden wij een dekkleed uit kleine huiden, bestemd voor de prins ‘1 couvertoir de menut vair pour mon singneur’; 69 pelsen bestaande ieder uit zeven vachten, en 10 pelsen uit kleine huiden, alsook 99 schapenpelsen voor de wapenknechten en de klerken, en daarenboven nog 21 kappen uit kleine huiden. (lnv. 167). Een deel van het brood bestemd voor Gulik en zijn gevolg kwam uit de Vlaamse abdijen en hun hofsteden. De Duinen abdij te Koksijde leverde voor 140 lb. brood, de abdij van Ename voor 100 lb. Verder zijn nog vermeld de abdijen van Oudenburg, St. Niklaas te Veurne, Eversam te Stavele, Maagdendal, St. Andries, Voormezele, St. Pieters te Gent, en Baudelo te Sinaai; alsook de hofsteden van de Duivenabdij te Stoppeldijk en Zande in Zeeuws-Vlaanderen, de hofsteden van Vicoigne te Stuivekenskerke en deze van Cambron te Oostkerke Veurne. De abdijen leverden samen voor 645 lb. 15 s. 1 d. brood. (lnv. 174). Bij de kosten voor het brood staan ook de uitgaven vermeld voor de kamer van Willem van Gulik, namelijk tapijten, een kersrode deken, een groene deken bestemd voor het bed van de prins, hoofdkussens en bedlakens. Wij vinden er de huur van tafellinnen, van kandelaars, van bedden, van tonnen en van banken, alsook van keukengerief: ‘scotelen, telen en speten’. De vrouw die water aanbracht, ‘den waterwive’, werd 3 lb. 11 s. 3 d. betaald. Het snoepen was Gulik ook niet vreemd, want hij bestelde tien kgr. dragées. ‘Item 100 s. (= 5 lb.) pour 20 livres de dragier à dame Katerine de Monpelier’. (lnv. 174; 177). Willem van Gulik ontving onder meer van de stad Brugge: op 29 Juni 1302: 114 lb. in geld; op 2 Juli voor 322 lb. 15 s. zilverwerk ‘in zelverinen vassalamente’. (Colens 135). De stad betaalde voor hem te Brugge op het einde van Mei 1302: 140 lb. en te Rijsel tot 10 Augustus 303 ½ lb. (Colens 7; 136). Tot slot had de stad Brugge voor deze prins 23.917 lb. 13 s. 1 d. uitgegeven (Colens 146), met daarbij nog | |
[pagina 30]
| |
3.747 lb. (lnv. 181; 158): samen 27.664 lb. 13 s. 1. d. Vergelijken wij daarbij de uitgaven voor de Brugse stadsmilitie in de heervaarten naar Kortrijk, Douai en Greveninge in 1302, die samen beliepen tot de som van 12.114 lb. 18 s. 10 ½ d. Het was niet eens de helft van de uitgaven ten voordele van Willem van Gulik gedurende de drie maanden van zijn kapiteinschap te Brugge. Jos. De Smet |
|