Biekorf. Jaargang 54
(1953)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
De koperslagers Jan en Francis van HesenIn de 18e eeuw leefden er in Midden-West-Vlaanderen twee koperslagers, Jan van Hesen en zijn zoon Francis, die boven het gewoon peil hunner vakgenoten uitstaken en wel even onze aandacht verdienenGa naar voetnoot(1). Alleen al de vrij eigenaardige levensloop van Jan van Hesen mag eens vermeld worden. Hij werd op 25 Februari 1694, te Mechelen op Sint-Rombouts, geboren als zoon van Jan en Anna Coquet. Mechelen was destijds een centrum van koperslagerijGa naar voetnoot(2). In zijn geboortestad zal hij wellicht de eerste vakkennis hebben opgedaan. Later moet hij in betrekking geraakt zijn met Maria Catharina Wybo van Ardooie, die in 1700 geboren werd als dochter van Geraert en Margaretha de Gheldere. Is hij met haar gehuwd? We weten het niet ‘zeker’, maar in ieder geval verbleef Jan in October 1722 met haar te Schiedam in Nederland, waar hun dochter Anna er in de Roomse kerk gedoopt werd, In Juni 1724 woonde het paar te Leiden toen hun zoon Jan in de katholieke kerk der Kuipersteeg werd gedoopt. Dat van Hesen naar Holland trok uit redenen die met zijn beroep verband hielden is waarschijnlijk. Toen hij vele jaren later, in 1751, bij een contract, in tamelijk officiële omstandigheden, te Lichtervelde zijn naam opgaf, vond hij het immers goed te verklaren dat hij was ‘Joannes van Hesen, meester coperslaghere, ghepasseert binnen Leyden in Hollant,...’. En nochtans | |
[pagina 10]
| |
stond de kopersmederij in Holland niet hoog in aanzien, want nergens zijn er afzonderlijke koperslagersgilden bekend: te Delft en Rotterdam waren de ‘geelgieters’ ondergebracht bij de grofsmeden; te Utrecht waren ze samen met de tinnegieters bij de smeden; te Haarlem behoorden ze zelfs aanvankelijk bij de schilders en ook te Leiden waar van Hesen ‘ghepasseert’ is, vond men ze bij smeden en slotenmakers. Het is dus niet te verwonderen dat van Hesen terugkwam naar het Zuiden. Nog geen jaar later vinden we Jan van Hesen te Ardooie, om er op 25 Juni 1725 te trouwen... met zijn vrouwGa naar voetnoot(1). Jan van Hesen bleef nog een tijdje te Ardooie wonen. Een zoon Pieter werd er hem in Mei 1727 geboren. In Juli 1730 was hij al te Izegem, waar hij blijven zou, minstens tot in Aug. 1737. Daar werden hem nog 4 kinders geboren: Jacob (1730), Francis (1732), Joanna Maria (1735) en Antoon (1737). Rond 1737-40 verhuisde van Hesen terug naar Ardooie. Nu vinden we de eerste sporen van zijn arbeid. Jan van Hesen was een kunstzinnig en vakvaardig kopersmid, die echte kunstwerkjes kon uitvoeren, zoals de afbeelding aantoont. Er steekt zwier en lijn in de speelse ornamentiek van het fonteintje, het enige overblijvend getuigenis van zijn vakmanschap en voortreffelijke smaak. In 1740 goot hij de matrijs, versierd met Ardooie's wapen, voor de 260 ‘marcquen’ die de prochie aan | |
[pagina 11]
| |
de bedelaars uitdeeldeGa naar voetnoot(1). Het maken van een ‘nieuwen urenwyser aenden torre deser prochie’ (1758) voor de belangrijke som van 7 p. 10 sch. 10 ½ grGa naar voetnoot(2) mag ook nog onder het meer kunstzinnige werk worden gerekend dat hij uitvoerde. De andere gewone prestaties die we van hem kennen betreffen alle de uurwerkmakerij: zo de herstellingen van ‘de staende orlogie’ van priester Roch. de Vos (1752 1758) en van het kerkuurwerk (1761). Ander werk zoals de ‘leverynghe van eenighe stylen tot vaste stellen van de orlogie deser prochie, caterollen, etc’ was smidswerk van de gewone soort. De eerste en enige grote opdracht die hij te Ardooie uitvoerde (1740-1741) was een mislukking. namelijk de vermaking van het orgel. Samen met zijn aanstaande schoonzoon, de latere koster-organist Jan-Frans de VosGa naar voetnoot(3) en de toenmalige koster Jacob de Backere, herstelde hij vele weken lang het versleten orgel, dat kort daarna toch door een nieuw moest vervangen worden. Hij had ‘alle de pypen uytgenomen, gesuyvert ende gesodeert, mitsgaeders het secreet opengeleyt ende gerepareert, alsmede de blaesbalghen die van binnen geheel versleeten waeren ende het leer gerot was, gelimt ende gerepareert’Ga naar voetnoot(4). De levering van blik, leder, nagels en lijm spreekt genoeg van de goede staat waarin het orgel verkeerde en het vreemde werkterrein waarop Jan zich had gewaagd! Zo was het ook gesteld met ‘ses travailles, meritez en les réparations faites à l'église, tant à la couverture des ardoises, remettre les goutières et plusieurs autres réparations nécessaires que de la livrance du plomb, soudure, du fer, etc.Ga naar voetnoot(5).’ Ook dat was geen fijn werk! | |
[pagina 12]
| |
Beter verging het hem met de contracten tot het onderhoud van uurwerken: in 1752 met mre. Roch. de Vos en in 1751 het contract met burgemeester en schepenen van Lichtervelde tot het onderhoud van marktpomp en torenuurwerk voor 20 jaar. Nog hetzelfde jaar sloeg hij het fonteintje voor de kerk van Lichtervelde, dat er nu nog in de sacristij te zien is (zie afbeelding). Maar te Ardooie kreeg hij van officiële zijde weinig aanmoediging, die nog verminderen zou toen Joannes De Clercq, ‘orologiemaecker’ hem begon concurrentie aan te doen. Toen zijn zoon Francis in 1766 naar Lichtervelde ging wonen, zal het Jan dan ook weinig moeite hebben gekost om mee te verhuizen. Te Lichtervelde overleed hij op 7 Dec. 1770 en zijn weduwe in 1790. Van de drie zonen Jan. Anthone en Francis, was het vooral de laatste die naar voor trad. Francis van Hesen was te Ardooie vanaf 1753 in de busgilde ingeschreven. In 1766 huwde hij te Lichtervelde met de 10 jaar jongere Isabella Beernaert. Ter gelegenheid van zijn afscheid uit de Ste-Barbaragilde schonk de confraters een koperen gildetrommel, zijn eerstbekeud werkGa naar voetnoot(1). Te Lichtervelde woonde hij in een huis dat ten oosten aan de Torhoutstraat grensde (1778), zijn moeder woonde in de Torhoutstraat op de oostzijde dichtbij de markt (1780); de ongehuwden. Jan en Anthone, betrokken een huisje ten noorden van de kerk op het kerkplein (1784)Ga naar voetnoot(2). De familie bleef dus definitief te Lichtervelde gevestigd. Nog meer dan zijn vader begaf Francis van Hesen zich te Lichtervelde op het terrein der grofsmederij. Hij vermaakte er in 1761 ‘den yseren knippel van de groote clocke’, werkte aan ‘slodt, bouten en schessen van denselven kneppel’, maakte gaten in de grote klok om ze vast te leggen en leverde ervoor ijzer en staalGa naar voetnoot(3). Verschillende vermakingen aan de klokken | |
[pagina 13]
| |
(1767, 1768, 1785-86) en een niet nader bepaald smidswerk (1778-79) vragen eveneens geen fijne hand. Francis was ‘meester smidt ende horlogiemaecker’, terwijl zijn vader eerder ‘meester coperslagher ende orlogiemaec-
neg A.C L Fonteintje in de sacristij te Lichtervelde Jan van Hese, 1751
ker’ was. Nochtans leverde Francis ook staaltjes van zijn kunde; zo sloeg hij voor de kerk van Lichter- | |
[pagina 14]
| |
velde in 1775 vier koperen kandelaars, die niet laten vermoeden dat van Hesen ‘meester smidt’ was.Ga naar voetnoot(1) Twee koperen trommels zijn van hem bekend, deze der St Barbaragilde te Ardooie (1766) en die der St-Sebastiaansgilde van Meulebeke (?) (1784), thans in privaatbezit te Lichtervelde.Ga naar voetnoot(2) Vergulden en schilderen deed hij ook al: het haantje en het torenkruis van Lichtervelde (1765-66) en de torenwijzerplaat te Ardooie (1785). Een ander werk was het steken van ‘het iser tot het branden de de hoornbeesten hetwelck besteet in het cachet ofte waepen van de prochie’ (Lichtervelde, 1773-74). Zijn broers Jan en Anthone waren ook in het vak, wellicht als gewone smeden. Het door Jan in 1751 aangegane contract tot onderhoud van het Lichtervelde torenuurwerk werd door Francis verder overgenomen en na diens dood, zelfs nog in 1796, door Anthone uitgevoerd. Van jan van Hesen, de jonge, is alleen de vermaking der ‘leyebrugghe’ nabij de markt te Lichtervelde bekend (1769), weeral werk van een gewoon dorpssmid. Wat er van die familie te Lichtervelde geworden is, gingen we niet verder na. In alle geval is die verschijning van die twee kopersmeden, Jan van Hesen, die door Holland ‘passeerde’, en zijn zoon Francis, die vaders voetspoor trachtte te volgen, maar uitkwam in de dorpssmederij, wel even het oprakelen waard. Te onzent is er maar weinig geweten over koperslagers en tinnegieters, die de middenweg bewandelden tussen edelsmeden en ijzersmeden. Voorzeker was de trek naar Holland van Jan van Hesen, wellicht ook toendertijd, toch niet alledaags, zodat het geval van Hesen eigenlijk - maar ook niets meer dan - een stukje curiosum is. L. Van Acker |
|