Biekorf. Jaargang 53
(1952)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Jan Devos
| |
[pagina 134]
| |
verdwijnen van de Plaatsemolen tenden de jaren 1880, herdoopt werd in ‘Tieghemstraatje’ naar de naam van een aanpalende eigenaar. Michiel Devos was 1674-75 ontvanger van de kerk van Rumbeke, en behoorde tot die oude molenaarsfamilie die haar naam gegeven heeft aan de Vossemolen van Rumbeke. Die molen heette vroegertijds De Nieuwe Molen, maar werd eeuwen na-een begaan door de familie Devos, en kreeg alzo de naam van Vossenmolen die later versmolten is tot Vossemolen. Hij werd afgebroken in de eerste Novemberdagen van 1941, en de molenwal werd afgevoerd 't jaar daarna. Geen mens ter wereld kan nog zien waar hij ooit gestaan heeft. Nazaten der oude molenaars hebben het inzicht gehad ter plaatse een gedenksteen op te richten, maar ook dit ontwerp is blijven haperen. Alleen de wijknaam ‘Vossemolen’ leeft nog voort in de mond van alle Rumbekenaars.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 135]
| |
van haar broeder Franchois, Hooglede 2 Febr. 1641. - Over die familie Hurzele van Hooglede weet ik geen gebenedijd woord. Was zij begoederd en invloedrijk en was het ten haren respecte misschien dat kapelaan Devos aldaar onderpastoor werd en bleef? Dat kan ik niet zeggen. In alle geval, na de dood van haar man, trok Maeyken Hurzele terug naar Hooglede - waarschijnlijk inwonend hij haar zoon de kapelaan, - stierf te Hooglede 24 Febr. 1733 en werd er 1 Maart begraven binnen de kerk ‘in choro Sti Quirini.’ Kapelaan Devos was de oudste van een bende van vijf kinders waarvan er maar drie groot groeiden.Ga naar voetnoot(1) Geboren in 1666 moet kapelaan Jan Devos van in zijn prille kinderjaren kennis gemaakt hebben met de oorlogsmiserie welke de veroveringslust van Peetje xiv over Vlaanderen bracht, en waar. Rumbeke wel zijn deel van kreeg. De kerk- en dischrekeningen uit die jaren staan vol van echos uit die troubelen van oorloge. In het overlijdensregister staat Mei 1667 opgetekend als ‘tempore fugi’. Dat jaar vluchtte men de kerkhabijten naar de Paters Recolletten van Kortrijk, in 1673 werden zij opnieuw gevlucht nu naar Ieper, en in 1674 werden de | |
[pagina 136]
| |
kerkregisters in zekerheid gebracht te Brugge op bevel van den bisschop, - totdat, in 1678, de gehele Casselrij Ieper, onder de Franse kroon kwam te staan, en Rumbeke meteen als veroverd gebied bij Frankrijk geannexeerd werd.Ga naar voetnoot(1) Als begoede burgerszoon zal de jonge Jan-Frans Devos waarschijnlijk gestudeerd hebben bij de Paters Augustijnen van Roeselare en zijn theologie gedaan hebben aan 't Seminarie La Torre te Douai; 19 Sept. 1687 werd hij de kruine geschoren en ontving hij de kleine orders door Mgr de Precipiano ‘in sacello suo domestico’ te Brugge. Het was 20 Aug. 1689 dat zijn ouders den ‘clericaelen titel’ constitueerden ‘gherequireert tot aanstaende priesterdom van Joan. Franc. Devos, 's comparantens oudste sone’: t.t.z. dat zij aan 't Bisdom de verzekering verschaften bezet op hun onroerende goederen, dat de nieuwe priester, als 't nodig bleek, kon beschikken over een eigen jaarlijks inkomen van 40 lb. gr. vl. | |
[pagina 137]
| |
Waar en wanneer hij juist priester gewijd werd, ben ik, - zelfs met den geleerden archivaris van 't Bisdom - niet kunnen te wete komen. Het moet in 1690 geweest zijn; waarschijnlijk in een naburig bisdom doch zeker niet te Gent.Ga naar voetnoot(1) 21 Oct. 1692 werd Kapelaan Devos benoemd tot onderpastor te Hooglede en dat in tamelijk zonderlinge omstandigheden en eveneens met een meer dan gewone opdracht. De onderpastoor van Hooglede Antonius Delseyne was pastoor benoemd geworden te Kachtem opvolgende aan Gillis Claus, een ouden onderpastoor van Rumbeke. De Hoogledenaars trokken naar 't Bisdom om een niewen onderpastoor te vragen; 't had misschien een beetje te lange geduurd naar hun zin eer Mgr daarin voorzag, - dat gebeurt nog, zulke dingen; Mgr antwoordde hun dat die benoeming alleen van zijn competentie was: ‘sibi privative competere’, en dat tot nu toe de onderpastoor van Hooglede placht 100 gulden te trekken van de kerke voor zijnen dienst maar dat zulks voortaan moest uit zijn; dat het ‘die van de prochie’ waren die den onderpastoor moesten betalen en niet de kerk, omdeswille, indien Hooglede vrij schoot van tienden te moeten opbrengen, dit was onder last van pastoor en onderpastoor te onderhouden. Na ruggespraak met hunne ‘principalen’ verklaarden de Hoogledenaren zich daarmede akkoord, en daarop benoemde Mgr Bassery Jan Devos tot onderpastoor van Hooglede en gaf hem zijn geloofsbrieven mede. En dat waren er geen doodgewone: hij moest niet alleen gehoorzaam zijn aan zijn pastoor, maar gebeurlijk ook ten dienste staan van naburige pastoors. ‘Die van | |
[pagina 138]
| |
Hooglede’ moesten hem 45 lb. gr. vl. betalen 's jaars. Hij moest de catechismuslessen geven aan de kinders en 't gehele jaar lang met de relikwieën staan van St Quirinus en de offeranden in ontvangst nemen, tenzij binst de novene van dien heilige. Daarvoor zou hij 5 lb. gr. krijgen 's jaars, maar moest hij ook alle jaren ‘rekening geven’ van die offergiftenGa naar voetnoot(1). En juist in dat ‘rekening geven’ schijnt kapelaan Devos lelijk ten achter gebleven te zijn.
Benoemd tot onderpastoor te Hooglede 2 Oct. 1692 is Jan Devos dat gebleven tot aan zijn dood 8 Oct. 1744, 't zij, op 14 dagen na, 52 volle jaren. Hij had wel, zo als het behoorde, deel genomen aan concoursen voor de openvallende pastorijen en, dat hij niet misdeeld was, moge blijken uit het feit dat hij in 1701 tweede uitgekomen was voor de pastorij van Vlissegem en in 1711 derde kandidaat was voor de pastorij van Schore; maar ‘se excusavit a promotione concursus, propter infirmitates continuas’: hij verexcuseerde zich om gezondheidredens. Wij weten waartoe en waarvoor, nu lijk vroeger, ‘gezondheidsredens’ al ingeroepen worden. Wij zullen kapelaan Devos liefst den pols niet gaan voelen en maar veronderstellen dat hij liever de tweede was te Hooglede dan da eerste te... Rome. Want 't schijnt dat hij er goed was te Hooglede, en dat te zijnen tijde Sint Quirinus werkelijk een beste ‘kostwinnende’ patroon | |
[pagina 139]
| |
was. - Kapelaan Devos, die zeker zijn naam wilde waardig blijven, zal misschien wel in zijn eigen gedacht hebben op die oude latijnsche spreuk: Si qua sede sedes, et erit tibi commoda sedes,
lila sede sede, nee ab ilia sede recede.
Dat is niet alleen Latijnse, maar ook Vlaamse waarheid. Bij ons zegt men toch: ‘Waar gij wel zijt, houd u wel.’ Dat belette niet dat, op voorstel van deken de la Salle van Roeselare - die ook over de 50 jaar pastoordeken geweest is te Roeselare (1697-1748), - kapelaan Devos op 19 Juli 1710 door de heren van het vicariaat voor een tijdeken aangesteld werd als ‘deservitor’ in de kerke van West-Rozebeke. Maar 't duurde nog geen maand of hij lag er al in ruzie met de plaatselijke heer, kwestie van het aanbieden van 't wijwater. - Ach! dat wijwaterprivilegie der dorpsheren! Op hoeveel plaatsen bestaan daarvan geen legenden die onvermijdelijk eindigen met 'n felle kwispelslag ende woorden: ‘Heb je er nu niet genoeg, schrijft naar 't bisdom om nog’, of iets in dien aard. Te West-Rozebeke echter was 't geen legende maar een drama: de deken van Roeselare schreef er over naar Brugge en de heren van 't vicariaat riepen 23 Aug. 1710 deservitor Devos ter verantwoordingen 30 Aug. daarop volgende ‘comparuit D. Devos deservitor pastoratus de Roosebeke ad vicariatum vocatus et interrogatus super aspersorio... etc.’ Maar Jan Devos weerde hem lijk 'nen duivel in een wijwatervat en wist zo goed zijn cas te verdedigen, dat de heren van 't vicariaat niet te best 'n wisten wat daar al mee gedaan; zij besloten alles mede te delen aan den Deken van Roeselare die Devos dan verder kon onderhoren. In alle geval ze lieten de betrokkene gaan, voorzagen allichte in de benoeming van een nieuwen pastor te Rozebeke en lieten Jan Devos terugkeren naar zijn kapelanie van Hooglede en zijn relikwieën van St-Quirinus.
Aan de dienst en verering van dien wonderdadigen heilige heeft kapelaan Devos zich op bijzondere wijze toegewijd. | |
[pagina 140]
| |
Oud, zeer oud is de verering van St. Quirinus te Hooglede; de kerke bezit van dien heilige een schone relikwie - een ribbe - die zij door toedoen van Mgr. de Haynin van Rome gekregen heeft 4 April 1667. Maar een broederschap van den H. Quirinus bestond er te Hooglede nog niet in 't begin van de 18e eeuw. Kapelaan Devos zorgde dat dit er ook kwam en in 1737 werd de St. Quirinusconfrerie van Hooglede officieel opgericht door een pauselijke bulle. Over die confrerie, zie weerom het St. Quirinusartikel van E.H. English in Biekorf 1951, blz 272. 't Schijnt dat kapelaan Devos maar nalatig was in het opmaken van zijn rekeningen betreffende het inkomen van St. Quirinus: na zijn dood schreef de pastoor van Hooglede zelfs naar 't bisdom om dat te laten weten; die pastoor wist dat toch vroeger ook zeker en had, misschien met meer nut, zijn kapelaan in levenden lijve daar wel kunnen opmerkzaam op maken, dunkt mij toch. Jan Devos bezorgde aan de kerk van Hooglede die prachtige gebeeldhouwde communiebank die er nu nog staat, waarvoor hij alleen het geld voorschoot, mits belofte het terug te ontvangen uit de zegenpenningen van den H. Quirinus. In zijn ‘Geschiedkundige aantekeningen over Hooglede’ geeft D. De Laey, blz. 28 een tamelijk duistere photo van deze communiebank waarop onder meer de beeltenis van St. Amand (patroon der kerk) en St. Quirinus (volks-of dorpspatroon) afgebeeld staan, terwijl hij op blz. 29 een uittreksel geeft van den brief van kapelaan Devos gedateerd van 1724 waarin deze onwederroepelijk belooft ‘onthier en een jaer enen nieuwen communiebank te zullen doen stellen en de penninghen daervan te verschieten zonder kroos, op voorwaarde te mogen intrekken tot volle betaling der verschotene gelden, den jaarlijkschen ontvangst in het bedienen van den autaer van St. Quirinus binnen d'octave alsmede 't gonne dat er jaarlijks in d'octave zal aangroeien 't hele jaar, enz.’Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 141]
| |
Kapelaan Devos vierde - op 18 Juli 1742, staat er in margine van zijn overlijdensakt-zijn jubilé van 50 jaar onderpastoor en zo'n dingen is aan alleman niet gegeven. Dit onderpastoorsjubilé staat eveneens vermeld op zijn grafzerk, terwijl de overlijdensakt noch de grafzerk van pastoor Aerts, die 12 jaar te voren te Hooglede gestorven was en er 54 jaar als pastoor gestaan had, melding maken van een jubileumviering. Wat eveneens niet alledaags is, 't is dat kapelaan Devos - die reeds in 1710 zijn ziekelijken toestand inriep om niet te moeten gaan pastoor zijn op een ander - in 1745, als hij nu werkelijk oud en krank geworden was, een coadjutor kreeg; 't was 27 Aug. 1743 dat Petrus-Georgius De Brouckere van Roeselare aangesteld werd ‘coadjutor Rdi Dni Joannis Devos vice pastoris de Hooglede.’ Die coadjutor zou na de dood van kapelaan Devos ook in zijn schoenen terden en zijn opvolger worden in 't bezorgen van den eredienst van den H. Quirinus. Wij mogen niet nalaten te vermelden dat kapelaan Devos een ‘perruque’ droeg. Een pruik dragen voor 't mannevolk ten tijde van Lodewijk xiv/xv dat was mode, Franse mode. De pastors en bisschoppen in Frankrijk volgden die mode en met de overweldiging van Vlaanderen door de legers der Franse vorsten, waren die pruiken ook stillekens binnengedrongen bij de grote personages en bij de geestelijkheid van Vlaanderen. Om echter een pruik te mogen dragen, moesten de mindere geestelijken toelating vragen aan 't Bisdom en, - althans in 't Brugse, - werd de toelating slechts gegeven mits redens die min of meer gegrond schenen, | |
[pagina 142]
| |
meest altijd ‘causa infirmitatis’ of zo iets, en op voorwaarde dat de kruine zichtbaar bleef. Pastoor Hoochstoel van Dudzele is de eerste, bij mijn wete, die zo'n toelating loskreeg; kapelaan Devos kreeg de zijne 14 Nov. 1705. Over 't algemeen schijnt die kapelaan Devos niet alleen zijn perruque maar ook zijn naam waardig te hebben gedragen, en komt hij voor als een werkelijk sympathieke personage in de onderpastorele wereld van die tijden. Hij stierf te Hooglede 8 Oct. 1744: zijn overlijdensakt zegt dat hij begraven werd ‘inter scamnum communionis et vetus tabernaculum’, tussen de communiebank en 't oud tabernakel; als ware 't om te erkennen dat hij bijzondere verdienste had aan die communiebank, zoals een goede predikant somtijds begraven werd bij de predikstoel, een wijze biechtvader vóór zijn biechtstoel, of een koster onder het orgel. Kapelaan Devos ging van de wereld zoals hij er op gekomen was: te midden het oorlogsgedoe. October 1744 was immers 't begin van de nieuwe vierjarige bezetting van ons land door de legers van Lodewijk XV.Ga naar voetnoot(1)
Kapelaan Devos stichtte een eeuwig jaargetijde in de kerk van Hooglede, maar vergat ook Rumbeke niet waar hij geboren was; bij akte ‘donatie gepasseert voor bailliu ende leenmannen der Baronie van Hilst’ fondeerde hij twee jaarlijkse missen in de kerk van Rumbeke bezet op ‘een stick land met dat last gejont aen den arme van Rumbeke’, en waarvoor de pastoor | |
[pagina 143]
| |
van Rumbeke een gulden 's jaars trok (zie Handbouck Pastoor Depoortere in pastorijarchief van Rumbeke). Op zijn graf werd een zerk gelegd, die nog bestaat maar lelijk geschonden is; hij ligt achter de communiebank, tussen hoogkoor en O.L. Vrouwkoor en draagt volgend opschrift: D.O.M. Niettegenstaande zijn lange jaren dienst in de kerk van Hooglede, had kapelaan Devos er slechts met twee pastoors te doen gehad. Henricus Aerts, een Turnhoucenaar, die te Hooglede stond van 1677 tot 1732 (54 jaar) en Jacobus Lambert die er stond van 1732 tot 1747. Beide waren pastoor geworden van Hooglede ‘jure nominationis ex parte venerandae Facultatis artium Almae Universitatis Lovaniensis’, de laatste niet zonder tegenspraak van de proost van St. Amand te Kortrijk. J.D.D. |
|