Biekorf. Jaargang 52
(1951)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
[Nummer 12]Sint Quirinus en zijn verering in Westvlaanderen IIHooglede ‘Quirinus-Parochie’.Als we nu een lijstje willen aanleggen van de Quirinus-devoties in Westvlaanderen (hierboven blz. 195-201), dan betaamt het - à tout sei gneur, tout honneur - dat we beginnen met Hooglede. Hooglede is ‘de’ Quirinusbeevaart in W estvlaanderen: de enige plaats waar de devotie is blijven leven. Over die plaatselijke devotie is er al nog wat geschreven geworden. De Bollandisten en Sanderus hebben, er hun mooi latijn aan versleten. Rond den Heerd weet er wat over te vertellen (V, 138), en burgemeester De Laey, die zijn ‘Geschiedkundige aanteekeninfren over Hoofflede’ schreef - dat zijn ten minste burgemeesters! - botst hier en daar op die onvermijdelijke Quiryn. Er is daarbij nog een ‘. Kort Verhael van het leven en dood van den H. Quirinus.,. welkers relikwiën berustende zijn in de kerk te Hooglede’. In zijn ‘Westvlaamsche Boekenschouw’ dateert Allossery dat werkje van 1842. Mijn exemplaar draagt geen datum op de titelbladzijde, maar een Imprimatur van 1852. Heeft Allossery niet mislezen? Dat ‘Kort Verhael’ is zo kort uitgevallen, dat | |
[pagina 266]
| |
het voor d'historie van de locale devotie luttel nieuws tijbrengt en eenvoudig een bladzijde uit de Bollandisten vertaalt. Maar het geeft een schoon prentje van Sint Quiryn, dat ik hier buiten tekst afdruk, en dat mij veel te schoon schijnt om uit die ellendige periode van 1842-52 te kunnen dateren. Hebben we hier een herdruk van een oud beevaartprentje? Van Hooglede? Of van elders? Ik kan het niet vinden, en zal dankbaar zijn als er mij iemand daarover nader bescheid kan geven. Hooglede, waar de kerke toegewijd is aan Sint Amand, is een Quirinus-parochie. Te Hooglede waar, zoals elders, de klokken regelmatig barsten of gestolen worden, is er altijd een Quirinusklokke: altijd geweest, en nog is, en wezen zal. Quirinus staat op 't Gemeentewapen: de geharnaste krijgsman met het schild beladen met de negen koeken. Er is een Quirinuszaal, waar 't intellectueel en feestvierend Hooglede bijeenkomt, 't Is al Quirinus wat de klokke slaat. Hij is er de ‘broodwinner’. En... wiens brood men eet, diens woord men spreekt. De devotie is er oud. Al zo oud als de strate. 't Is te zeggen dat we de oorsprong ervan niet kunnen aanwijzen. In zulke gevallen doet de volkszeg er nog al gemakkelijk een schepje bij. Moesten we de volkszeg geloven, dan werd Sint Quiryn te Hooglede al vereerd, eer dat Hooglede bestond. Een echo op die volkszeg kunnen we opvangen in de vertellinge over het kostbaar rood ornament, dat ze te Hooglede nog bezitten, en dat, naar men beweert, een ex-voto zou zijn van een miraculeus-genezen pelgrim. Voor bisschop Christophori, die de kerk visiteerde, de 26 April 1624, is de schenker - verschiet niet - een Forestier van Vlaanderen.Ga naar voetnoot(1) Nu, bisschop Christophori, die anders veel kwaliteiten kon hebben, was maar een pover oud heidkundige. In zijn tijd was dat fameus ornament nog geen honderd jaar oud. Weale, die van zulke | |
[pagina 267]
| |
zaken meer verstand had, dateert het kunstwerk van de zestiende eeuw.Ga naar voetnoot(1) 'k Zou nog liefst zeggen: rond 1550, of daarna. Bij de latere schrijvers is die ‘Forestier van Vlaanderen’ veranderd in een Engels edelman. Sanderus, die in 1644 schrijft, wedt lijk op twee peerden, op de Forestier en de Engelse herkomst. Al is 't dat hij die Forestier historie een beetje schijnt te willen verdoezelen en, met zijn vele bewoordingen, de moderne oorlogsmethode van de kunstmatige nevels toepast. Luister liever. De begiftiger is: aliquis antiquorum nostrorum, ceu princeps, ceu saltuarius. 't Kan dus een Vlaamse forestier zijn - saltus zegt foreest of bos - of misschien wel een Vlaamse graaf. Die begiftiger wordt, bij Sanderus, van 't Koningszeer genezen door d'aanroeping van Sint Quiryn, en hij laat dat kostbaar ornament... uit Engeland komen, 'k Vraag me af of die Engelse herkomst, ofwel die Engelse lord, in d'historie niet binnensloop omdat, in de middeleeuwen, het fijn borduurwerk heette: opus anglicanum. Of dat ornament in verband staat met de Sint-Quirinusverering, zoals men beweert, is nog niet bewezen. Moest dat wel zo zijn, dan zou men redelijk mogen verwachten dat de traditionele Quirinus en 't schild met negen koeken zou figureren in de lange litanie van alle heiligen, op de geborduurde orfrois ofte sierbanden. Ware 't nu nog bewezen dat het kostbaar ornament verwijst naar de Quirinusverering, dan gaan we daarmee niet verder achteruit dan tot rond 1550. Wat nog op een respectabele afstand blijft van de Vlaamse Forestiers! Het oudst mij bekende document voor de Quirinusdevotie te Hooglede is van 1455, en spreekt van een ‘Officium S. Quirini’.Ga naar voetnoot(2) Officium staat hier als entwat van mindere rang tegenover beneficium. Een beneficie heeft vaste gefundeerde inkomsten en lasten. Een officium moet voortdoen met wisselvallige ‘apporten’ of schommelend casueel. Sanderus zegt wel dat er te Hooglede een kapelrie - dus een beneficie - was | |
[pagina 268]
| |
van Sint Quiryn, maar daarin is hij mis. Al is 't dat dit Officium van Sint Quiryn een vet ganzeke of patrijske was, en met de tijd, al zo veel bezat aan eigendommen en renten als een deftige kapelrie. Zo zie ik, in 't boven vermelde verslag van Christophori, dat ons Officium voor 't jaar 1623-24 een opbrengst had van 253 pond parisis; en dat er, na aftrek van al de onkosten en uitgaven, 141/12/6 overbleef. Met zo'n jaarlijkse boni kan men een flinke spaarpot vergaren. In 1685 bezat het Officium een hofstedeke.Ga naar voetnoot(1) Meer dan eens zal het 't Sint Quirinusaltaar vernieuwen of versieren met kunstwerken. Maar 't kwam nog tussen voor de aankoop van allerlei kerkgerief, dat met de Sint-Quirinusverering geen uitstaans had. Zo werd, in 1725, de schone communiebank, die nog bestaat en heel de kerke dweerst, betaald uit de zegenpenningen van Sint Quiryn.Ga naar voetnoot(2) | |
Quirinusaltaar.Was er een Quirinusaltaar vóór de Geuzentijd? Sanderus beweert het wel, maar 't schijnt mij dat hij eerder de toestand beschrijft van in zijn tijd, d.i. van 1644. Alleszins is het niet vermeld onder de vijf altaren door Driutius geconsacreerd de 7 Juni 1571. Wanneer, na de Geuzerie, de kerk verzoend wordt, de 23 Juni 1618, wordt het wel vermeld onder de drie altaren die dan gewijd worden; en het staat in 't zuidkoor, zoals thans. Dat zal, meen ik, entwat ‘provisoirs’ geweest zijn, dat altaar van 1618: men had zo veel te herstellen en te vernieuwen, te lappen en te tappen na de beeldstorm, dat men het profijtig moest aan boord leggen. Maar een goe' twintig jaar later was men al ‘à flot’; en Quirinus, die een uitstekend broodwinner bleek te zijn, krijgt een nieuw altaar, dat ge- | |
[pagina *5]
| |
sint quirinus
Uit: Kort Verhael van het leven en dood van den H. Quirinus. Roeselare 1852. Waarschijnlijk een herdruk van een oud bedevaartprentje. Zie blz. 265-266. | |
[pagina 269]
| |
consacreerd wordt de 4 October 1642. Het ging maar gewillig een honderd jaar mee. In het verslag op het dekanaal bezoek van 9 Mei 1749Ga naar voetnoot(1) lezen we dat het Quirinusaltaar onlangs nieuw gemaakt was en treffelijk: ‘noviter et eleganter constructum.’ Heel van boven was er een schilderij met Quiryn in de glorie, omringd van engeltjes met kronen en palmtakken. Op de kanten stonden de beelden van Sint Alexander paus en Sinte Balbina, twee heiligen die door de legende met Quiryn in betrekking gebracht worden. Immers Quiryn nog heiden zijnde, was de bewaker van de gevangen paus Alexander, die Balbina, de dochter van Quiryn, genas van de ‘strumae’, halszweren of 't koningszeer. Waarop volgde de bekering van vader en dochter, die door Alexander gedoopt werden. In 't midden van de retabel was er een grote schilderij met de martelie van Sint Quiryn. Op de kanten waren nog twee nissen, met, in 't ene, een beeld van Sint Quiryn,Ga naar voetnoot(2) en in 't andere, een gebeeldhouwde vergulde krans. De dekenvisiete van 1803Ga naar voetnoot(3) zegt dat het Quirinusaltaar zeer vervallen was: mediocri valde statu; dat van 1823 (3) zegt dat het volledig hersteld wordt en opgeknapt: ‘nunc fit notabilis reparatio altaris S.Q.’ 't Staat er nu nog lijk in 1823, niet kwaad, maar een beetje zwaar en decadent. Dat van 1749, mat zijn twee boven elkaar staande schilderijen, zal zeker entwat beters geweest zijn. De bovenste schilderij, de triomf van Sint Quiryn, is verdwenen. Maar het middenstuk, de martelie, bleef bewaard tot aan de oorlog 1914-18, wanneer het stukgeschoten werd. Gewoonlijk zei men - zo o.m. De Laey - dat het in de trant was van Van Oost senior, en een schone schilderij. Architect Naert, die in 1902 een Inventaris opmaakte van de Westvlaamse kunstschatten, zegt dat het van de hand was van de Roeselarenaar Mioen, en dus van rond 1830. Wie zal er nog kunnen uitmaken wie er gelijk | |
[pagina 270]
| |
heeft? Er zit thans in de retabel een nieuwe ‘Martelie van Sint Quiryn’ van meester Vallaeys. Er hangt te Hooglede nog een schilderij van de Hoogleênaar Mollez (± 1830), die bij De Laey (bl. 28) ‘De Doop van Clovis’ heet. De handschriftelijke Inventaris van 1934 verbetert De Laey en zegt: Doopsel van Sint Augustinus. We mogen nu ook die Inventaris verbeteren en zeggen: Doopsel van Sint Quiryn. | |
Relikwie.In 1644 schrijft Sanderus dat men te Hooglede een relikwie van Sint Quiryn bezat. Misschien spreekt hij van horen zeggen en van de periode vóór de Geuzentijd, want in 1644 was er zeker geen. Immers in 1624 noteert bisschop Christophori dat er geen relikwie was, maar, zegt hij, oude mensen wisten te vertellen dat er vroeger een geweest was, en dat ze in zekerheid gebracht was in Sinte-Baselis te Brugge. Vanwaar ze nooit was weergekeerd. Dat ‘vluchten’ verwijst waarschijnlijk naar de troebele Geuzentijd; en dat ‘in zekerheid brengen’, dat neerkomt op voor goed kwijt spelen, is iets dat we in de twee ‘laatste’ oorlogen nog beleefd hebben. Maar wanneer, t' halvent de jaren 1600, de Quirinusdevotie een hoge bloei beleefde te Hooglede, vond men het meer en meer nodig een relikwie te bezitten. Ze zochten een beetje langs alle kanten, zonder te lukken.Ga naar voetnoot(1) Eindelijk pakten ze de stier bij de horens en gingen aankloppen bij de bisschop te Brugge. Mgr de Haynin, die een schone smeekbrief kreeg, getekend door pastoor, regierders, kerkmeesters en notabelen van Hooglede, schreef naar Rome en kreeg, in 't begin van 1667, van de pauselijke sacrista, een ribbe van Sint Quiryn, die hij, de 4 April van dat jaar, aan Hooglede overmaakte. Samen met de authen- | |
[pagina 271]
| |
tieken, aflaatbrieven en een schone opwekking om de devotie goed te onderhouden en te vermeerderen.Ga naar voetnoot(1) Die ribbe wordt nog te Hooglede bewaard, en zit gesloten in een cylinder met zilveren montuur. Mijn eerweerde vriend Cesar Denorme, die de merken van ons oud zilverwerk al spelend ontcijfert, heeft erop het teken ontdekt van de Brugse goudsmid Lucas Croes, en een dekenletter die verwijst naar 1666-1667. Wat goed klopt met geheel die relikwiegeschiedenis. 'k Zeg die cylinder is er nog, maar hij is deerlijk ‘geaccamandeerd’. Immers de kristallen cylinder is voor de drie vierden vervangen door een metalen buize met, op de voorkant, een plat stuk glas, En zou pastoor Moncarrey, die al zo vele gedaan heeft voor zijn kerk, en erover zo smakelijk kan vertellen in zijn ‘Hoogleeds Klokje’, dat niet kunnen in orde brengen? Sint Quiryn verdient dat. | |
Ziektediening.Te Hooglede kwamen ze dienen, zoals bisschop Christophori schrijft: ‘contra malum pedum, brachiorum et colli, d.i.: tegen de kwalen van de benen, de armen en de hals’. Armen en benen, omdat Sint Quiryn armen en benen afgekapt werd eer hij gemarteld werd. Halsziekten: hier worden de halszweren bedoeld, die soms Sint-Quirynszeer heten, en de strumae, het gezwel van 't koningszeer, waarvan de legendarische dochter van Quiryn, Sinte Balbina, genezen werd. Sanderus weet nog te vertellen dat er, vóór de Geuzerie, een hospitaal te Hooglede was, waar de zieken, die kwamen dienen, negen dagen lang opgenomen en verpleegd werden. Dus iets in den aard van wat men vond te Geel, te Saint-Hubert en in andere befaamde beevaartplaatsen, 't Zou de moeite lonen over dat Hoogleeds Hospitaal verdere opzoekingen te doen. Zouden oude Liggers en Rekeningen hier geen licht kunnen brengen? Het bestaan van zo'n hospitaal zou de oudheid ea de belangrijkheid van de devotie bewijzen. | |
[pagina 272]
| |
Quirinusconfrerie.Een zo oude en belangrijke devotie zal voorzeker zeer vroeg een zekere regeling of organisatie nodig gemaakt hebben, 't Is toch maar in 1737 dat de Quirinusconfrerie officieel werd opgericht, door een pauselijke bulle, die door Mgr van Susteren werd geplaceteerd en uitgevaardigd de 26 Maart van 't zelfde jaar. De 5 September daarop gaf de bisschop statuten of standregels, die, voor de grote trekken, een heruitgave zijn van de statuten van 16 Mei 1727, gegeven voor de Confrerie van Sacra te Roeselare. De confrerie wordt beheerd door XIII Regierders, waarvan de pastoor bestendig lid is, en de overige twaalf, gekozen uit de notabelen, om de drie jaar verkozen worden. Al is 't dat hun mandaat vernieuwd mocht worden. De regierders, die om de drie maand vergaren, betalen een pond grote bij hun eerste verkiezing. Zij duiden aan: acht en twintig ‘medebroeders’, die 't paviljoen dragen in de processie en nog acht en twintig andere, die de ‘flambeeuwsen’ dragen. Een der regierders is ontvanger, en dient elk jaar de rekeningen in. Er is ook nog een ‘cnape’: de Quirinusman. Wetten maken en wetten onderhouden zijn twee verschillende zaken. Kapelaan Jan de Vos, die ontvanger was, en in 1744 stierf, had nooit geen rekeningen ingediend. Zo komt het dat zijn opvolger, Pieter Jan de Brouckere, bij zijn benoeming in 1744, in 't bisdom een soort reglement meekreeg. Hij moest zegenen, de namen inschrijven in 't confrerieboek, toezicht houden over 't offerwas, en jaarlijks de rekeningen indienen. De inschrijving op 't confrerieboek gebeurde, tijdens de negen dagen, met een soort plechtigheid. Bij 't altaar moest er een tafel gesteld worden waarop het boek openlag, en de kapelaan moest er bestendig bij blijven. Dat was vroeger een algemeen gebruik. Wij hebben er nog wat van overgehouden te Brugge: in 't Sint-Janshospitaal en in de Potterie. In 1792 was 't niet alleen offerwas dat aan de pelgrims verkocht werd, maar nog een soorte van Quirinuszalve tegen de gezwellen en zeren. De deken die | |
[pagina 273]
| |
dat op zijn verslag aantekent, is lijk niet te vinden voor die eigenaardige negotie. En met reden!Ga naar voetnoot(1) 't Zat nog een keer scheef, op de avond van de Franse Revolutie. De 12 October 1793 zond een Hoogleênaar, een zekere F.J. vande Casteele, een brief naar 't bisdom, om de Regierders van Sint Quiryn aan te klagen. Ze gebruikten het batelijk slot van de confrerie om alle slag van dingen te betalen, die met de devotie geen uitstaans hadden. Dat moest zelfs dienen om de pree te betalen aan de ontvanger van de pointinge en de binnenkosten. En nu het ergste. Die regierders hadden de plaats ingenomen van de kapelaan onder de negen dagen, en zaten waarachtig daar aan de tafel bij 't altaar, schreven de namen van de pelgrims op 't register, en eisten bij elke inschrijving een surplus van een stuiver. Met welke ‘afgeperste stuyvers zy zie zeiven feestelyck tracteren’ na de negen dagen, zonder daarvan bewijs of rekening te geven. In 't bisdom zonden ze de aanklacht naar de deken. Die na onderzoek moest antwoorden: dat er te Hooglede twee partijen waren - en waar is de parochie waar er geen twee partijen zijn? - en dat alles schromelijk overdreven was. Overigens de Regierders van Sint Quiryn hebben ‘sedert immemoriaele tyden, soo blyct uit de rekeningen, vyftien pond par. die sy 'tsaemen eerlyck verteiren, soo over hun moeyenissen als over andere diensten in deselve novene.’Ga naar voetnoot(2) | |
Quirinusdag en -novene.Sint Quiryn werd te Hooglede, zoals overal in Vlaanderen, gevierd de 30 April, dat is de translatiedag van zijn relikwieën naar Neuss. En dat gebeurde met een novene, waaronder er twee Recoletten stationarii kwamen preken en de kapelaan bij 't zegenen een handje toestaken. Eigenaardig is het toch, dat bij de oprichting van de Confrerie, in 1737, de bisschop als voornaamste dag aanwijst, niet de 30 April, maar de eerste Mei. En dat de grote processie uitging op de Kruisvinding, de derde Mei. Is er daar een verwijzing naar de Kruisdevotie? Te Hooglede was er een zeer oude | |
[pagina 274]
| |
kapelrie van 't Kruis, en de kapelle Ter Bets, die later met de pastorie geuniëerd werd, is een kruiskapel. De novene liep van eerste tot en met negende Mei. Maar 30 April bleef gevierd als Quirinusdag. En 't is maar in 1943 dat men de Quirinusdag van 30 April verlegde op 30 Maart - van de translatiedag, die overal in Vlaanderen ‘de’ Quirinusdag is, naar de sterfdag vermeld in 't Romeins Martyrologium. Wat ik jammer vind. Er komt op onze oude volksdevoties al slete genoeg, zonder dat we ze nog helpen verslijten met nodeloze veranderingen, die de mensen in de war brengen. Die 't veranderde bedoelde 't goed, en meende dat die traditionele Quirinusviering in de weg stond van de plechtige Mei-opening. Met dat systeem gaan we de Brugse Heilig-Bloeddagen ook moeten verleggen! Ze waren slimmer te Hooglede, in de jaren 1700, wanneer ze de Kruisviering met zijn processie opnamen in de Quirinusnovene. Het spijt mij, meer dan ik zeggen kan, dat ze daar te Hooglede, Quirinus zijn Meiviering ontnomen hebben. Dat was juist de tijd voor pelgrimagen. En dat zal ook 't gedacht geweest zijn van pastoor Anthone Hennequin, de grote pastoor van Hooglede, de man van de ‘Lycksermoenen’, de ‘Nieuwjaergiften’ en de ‘Sermoenen voor de Eerste Communie’. Hij was van Wingene. maar zijn vader, Pieter Anthone, was van lilies bij La Bassée. Wat ons misschien de verklaring geeft voor 't feit dat pastoor Hennequin ook in 't Frans de pen kon hanteren. Van hem vind ik een briefje - 19 April 1769 - gericht: ‘A Monsieur Tournan, très digne prévôt de la prévôté St Amand, Courtrai’. Sint-Amand was de grote baas te Hooglede en pastor primitivus. Dat begint alzo: ‘Avec le retour de la belle saison, notre neuvaine s'avance vers nous. J'espère quelle sera agréable par les beaux jours... raison qui pourra Vous inciter à faire le pèlerinage vers nos montagnes...Nos montagnes et vallons se plaignent amèrement de Votre longue absence... principalement lorsque le printemps les ornent de fleurs.. Les rossignols chantent... je | |
[pagina 275]
| |
souhaite que Vous vouliez venir entendre leur doux ramage...’ (BAB, reeks F.) Pastoor Hennequin zal zich in zijn graf gekeerd hebben wanneer ze de Quirinusviering van Mei verschoven naar April. En dat het slaan van de nachtegalen nu niet langer wordt georchestreerd door 't slepen van de pelgrimsvoeten over zijn witte grafzerk. M. English |
|