Biekorf. Jaargang 52
(1951)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Oud-Vlaamse Kermisfolklore.
| |
[pagina 246]
| |
Uit die reeks pikken we slechts de sluitingsdag, omdat op die dag vroeger - en in zekere mate nu nog - een gebruik bestond, bekend onder de benaming: het hespebeen begraven. Een paar oudere onuitgegeven beschrijvingen van dit gebruik hebben we samen met het uitgegeven Westvlaams materiaal tot een beknopt overzicht verzameld. Volledigheid bereikten we hiermee zeker niet. We hopen evenwel vervollediging uit te lokken in die gewesten waar het gebruik nog maar onlangs verdween of eventueel nog leeft. Een paar onuitgegeven beschrijvingen van dit gebruik in West-Vlaanderen hebben we gevonden in het ‘Brieven- en Liederenhandboek.’ van Joannes DelrueGa naar voetnoot(1). Dit register is door een smidszoon uit Koekelare samengesteld. Zijn eerste pennevrucht, een nieuwjaarsbrief aan zijn ouders, dateert hij op 6 Dec. 1830 en op blz. 187 eindigt hij zijn handboek met de vermelding: ‘Dezen boek is door mij Joannes Delrue eigenhandig volgeschreven. Dezen 30 October 1831’ Delrue was graag in plezant gezelschap, dit blijkt alleszins uit de vele lofliederen op Bacchus, 't Vlaamse Bacchusnat, de mooie maagdekens en de eeuwigdurende liefde Zo is ook na een lustig partijtje de volgende ontboezeming ontstaan over de begrafenis van het hespebeen. | |
[pagina 247]
| |
Nieuw liedeken op de viering die plaats had op het geheugte Scheedewege, op de begrafenis van 't ammebeen.
Stemme: Liefhebbers van de vrouwen. Op Kermes en feeste
ziet men de jongheyd blij van zin
Ja zeer blijde van geeste
bij hun liefste vriendin
men danst, men springt, men vreyd, men drink
met 't herte vol behagen
lest zonder erg, in een herberg
kwaem ik een pintje vraegen.
'k Zag daer wat bachus slaeven
in vreugden t'saem, bij een vergaerd
om 't ammebeen te begraeven
en men geen moeyte en spaerd
men riep er daer in 't openbaer
laet ons saemen in vreugden
het ammebeen, eer dat wij scheen
begraeven in eer en deugden.
Jan Delrue en Pier Daem
waeren daer, in 't openbaer
in vreugden naer betaemen
zij dansten ook voorwaer
geestig plaisand, saem hand aen hand
ik zag daer elk erieven
van 't minst tot meest, g'heel blij van geest
kwaemen malkaer d'hand geven.
Men kwam te saemen spelen
op schop, schuymspaen, wie het best kon
dog 't kwaem ons niet vervelen
den trommel was een ton
met bloem in d'hand, g'heel plaisand
zag men de meyskens dansen
g'heel wonder net, mooy opgezet
Ja 't was een vreugde kanse.
De tang en ook den rooster
gebruykte men, koekeschop en
den vrouwelijken troosterGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 248]
| |
die was daer ook presend
men donstGa naar voetnoot(1) terstond, kermesse rond
het eerste was het portje
den speelman sierGa naar voetnoot(2), riep met manier
vas à vijGa naar voetnoot(3) tegen 't schortje.Ga naar voetnoot(4)
Elk die was daer genuchtig
elk dons, elk spronk, elk zonk, elk klonk
dat spiltje was zeer kluchtig
men saem een glasken dronk
en men zong wat, van dit of dat
de vreugd was daer gemeene
onder elkaer, in 't openbaer
zoowel bij groot als kleene.
't Ammebeen wierd gedraegen
al naer het graf, met krans en staf
den trommel wierd geslaegen
en men malkaer d'hand gaf
met schop en schuymspaen, vleggen en vaen
en bloemtjens in de handen
veel kersen klaer, die zag men daer
rond en op het graf branden.
In vruegden naer manieren
eer men scheyd af, kwam men het graf
mooy en schoone versieren
met een krans, oft een staf
vercierd g'heel schoon, gesteld ten toon
tot een lange memorie
oud jong gezel, beschouwd doch wel
dees kluchtige historie.Ga naar voetnoot(5)
Pier Daem en Jan Delrue. zijn saem twee componisten
Die leven in genucht en vluchten 's werelds listen.
Het stuk is niet gedateerd, het werd ingeschreven tussen 12 en 20 Dec. 1830. | |
[pagina 249]
| |
Een paar dagen later was zijn welgezindheid nog even groot, want na samenwerking met zijn spitsbroeder Daem, schrijft hij nog de wat minder geslaagde versie van een derde getuige, Pieter Notterdaeme, in zijn merkwaardig handboek over.
Nieuw liederen op de begraefenisse van 't ammebeen.
Op de wijze: de miserere.Ga naar voetnoot(1) Broeders met dees bachusfeest
laet ons saemen vroeylijk wezen
en zijt gij lieden droef van geest
bachus zal u wel genezen.
Terwijl wij nu zijn bijeen
en dat wij zijn al bachus slaeven
laet ons te saemen 't ammebeen
in deugd en eer begraeven.
Weest niet tweedrachtig van zin
maer laet ons al bijeen vergaeren
en laet ons t'saem voor het begin
het ammebeen met vreugden naederen
Wilt nemen al uw hoeykens af
en wilt al te saem stille zwijgen
en als wij komen bij het graf
zoo wilt daer ook al gelijk nijgen.
Wilt het met groote neerstigheyd
met vieren naer 't graf zagtjens draegen.
Ja met een goed en wijs beleyd
zoo wilt het leggen op de schraegen.
Neemt 't saemen elk een glas in d'hand
laet ons gaen al zingen en al klinken
naer 't graf toe geestig en pleysand
om het zoetjens te laeten zinken.
Wilt al te saemen doen uw best
om het graf schoon te versieren
en ik raed elk voor het best
wilt de begraefeniss' lustig vieren.
Gedicht door Pieter Notterdaeme
die niet leeft zonder smaed of blaeme.
Opgesteld door mij Joannes Delrue. Dezen 22en December 1830.
| |
[pagina 250]
| |
Naar ons beste weten zijn die rijmelarijen de oudste beschrijvingen van dit kermisgebruik in West-Vlaanderen. Daar ze slechts bij wijze van ontspanning en uit liefde tot de dichtkonste door eenvoudige dorpsjongens werden opgesteld, bezitten ze als folkloristisch document niet dezelfde waarde als de omstandige en nauwkeurige uiteenzetting in ‘Rond den Heerd’ een goede vijftig jaar later. Die weinig gebruikte tekst drukken we hierbij ter vergelijking over.Ga naar voetnoot(1)
‘Den Donderdag van de kerremisweke, met het vallen van den avond, trekken de geburen naar de herberg waar die kluchtige begraving zal plaats grijpen. Zij rooken eerst, - zij zouden trouwens gene Vlamingen zijn - dat er geen klaar door te zien is, drinken eene gildige pinte bier dat 't naar de kerremis smaakt, klappen en snateren al dooreen tot dat het rond ten elven draait. Toen wordt het hespebeen of somtijds iets dat er aan gelijkt, uit de kelder gehaald, elk knaagt en trekt en fikkelt er aan tot dat er geen velletje of zelmeltje meer te vinden is. Het riekt toen allenkskens nagr den twaalven en tegen dat het noene slaat moet alles effen en streke zijn. Het haantje van de bendi doet hem pastor kiezen; hij steekt zijnen kappelaan en koster uit, kiest een putmaker en maakt gereedschappen voor de begraving. Het hespe'been wordt in zijne lijkdoeken geduffeld en op tafel geleid. De pastor en zijn gevolg met elk een wit hemde aan beginnen den uitvaart; op den toon van den Miserere zingen ze een liedje waarin zij de bewezen diensten van het hespebeen uitgalmen. - Ware dat liedje te krijgen, en 't is oud, zulle, 't zou geestig drukken zijn! - Daarachter altijd al voortzingen, trekken zij stoetsgewijze uit de herbergzaal; eerst de zangers, dan het hespebeen, dat op vier kloeke schouders rust en daarachter het volk. levers aan den hoek van een stuk land gekomen, wordt de put gedolven, het hespebeen er in gesteken, met aarde toegedekt en eindelijk gewijd water gesmeten; maar het is hier van ‘zwicht u’ en ‘houd u van kante’; trouwens een komeinen bezemGa naar voetnoot(2) dient voor | |
[pagina 251]
| |
kwispel, en giespt hij niet genoeg, geheel de eemer wordt in eenen trek uitgegooid. Die hem krijgt is lekende nat en in 't wederkeeren de duts van elkeen.Ga naar voetnoot(1) Alsdan wordt er nog een pinte gedronken om het verdriet te versmooren van het aantrekkelijk hespebeen begraven te hebben, en men gaat op gang naar zijn bedde, blijde genoeg van het te vinden.’ Over dit gebruik, dat hier in de streek van Ieper beschreven wordt, zegt de medewerker aan het Brugse weekblad nog het volgende: ‘Dat gebruik is zeer oud en het is eene fortuine voor herbergen waar het van over lange date bestaat: oude en name immers zijn voor veel in de rekening. Menschen van tachentig jaar weten te vertellen dat hun grootvader zaliger nog pastor in zulke begraving gespeeld heeft; dat zij korts achter hun loten, nog den kwispel hebben mogen dragen, en wie wat al. Nu (1880) zeggen zij, is het maar een oudewijfskerkgangGa naar voetnoot(2) meer bij overtijd. Daarbij men lacht en spot nu te vele, tot met de heilige Kerke en haar dienaren toe...’ Ook de moderne nota's over het gebruik in West-Vlaanderen ontbreken ons niet. Onlangs verscheen in BiekorfGa naar voetnoot(3) de beschrijving der begraving van het hespebeen in 1922 te Hollebeke gehouden, alwaar het volkse ritueel van de plechtigheid ongeveer gelijkvormig verloopt als in het Ieperse ± 1880. Het Hollebeeks gebruik is vooral merkwaardig, omdat het weerom wordt opgenomen in een verwoest gebied, ‘voor 't eerst na acht jaren’, dus na een langdurige onderbreking, die door de eerste wereldoorlog werd veroorzaakt, waarbij zelfs de ingezetenen naar de vreemde werden verdreven, Hierbij dient tevens aangestipt, dat tijdens de kermisweek 1951, op Donderdag 13 September om 22 uur de plechtige begrafenis van het hespebeen op het kermisprogramma stond aangekondigd. In die enkele beschrijvingen wordt het ritueel van dit kermisgebruik degelijk vastgelegd. De Donderdag | |
[pagina 252]
| |
in de kermisweek schijnt, in West-Vlaanderen althans, als begrafenisdag vast te staan. De bijeenkomst geschiedt in een herberg en daar verdeelt men de hoofdrollen voor de plechtigheid. In alles tracht men de geestelijkheid en het verloop van een begrafenis na te bootsen, zelfs het besprenkelen van het graf wordt op zeer humoristische wijze uitgevoerd. Men zingt bij al dit gebeuren, maar de liedteksten, op de wijze van Miserere, ontbreken. Is het opvallend, dat de kermis reeds op de Donderdag werd begraven, niettegenstaande de naviering van de koekezondag toch overal in voege was gebleven? Moet, bij de verdwijning van het gebruik in de moderne tijd, rekening worden gehouden met het feit, dat ongeveer algemeen op kermisdonderdag de grote kermiskoers wordt betwist, zodat reeds voldoende volk op de been werd gebracht van in de vroege namiddag? En op welke plaatsen in West-Vlaanderen wordt het gebruik heden nog in eer gehouden en welk is het verloop er van? Die laatste vraag ware slechts een onderdeel van de vele vragen, die in betrekking met de kermisfolklore in onze gouw, slechts door middel van een uitvoerig enkwest zouden kunnen beantwoord worden. Van een zuiver Westvlaams gebruik is hier helemaal geen spraak, ook in andere streken van het Vlaamse land, in Wallonië en in Nederland werd het verloop van het gebruik met varianten in de uitvoering opgetekend, doch de vergelijking van die verschillende gebruiken met de Westvlaamse kan slechts in een volgende bijdrage worden behandeld. H. Stalpaert |
|