Biekorf. Jaargang 52
(1951)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Van De wieg tot het graf. - XII.
| |
[pagina 105]
| |
Mina, de roste kat, die al dien tijd - vijf volle weken - voor 't bed van de zieke gelegen had. Er waren toen ook van die droevige sterfgevallen, in geval van besmettelijke ziekte, waar er omzeggens geen ‘cas’ van de dode gemaakt werd. Iedereen schuwde het sterfhuis, het lijk kon niet rap genoeg tussen vier planken genageld en bedolven zijn. Toen ze bij de battewachters ‘met de ziekte lagen’, kwam de wijtewagen wel in de straat gereden, maar hield op een boogscheut van 't sterfhuis stil; vader en zoon droegen zelf de kist naar de wijtewagen, en moesten ze zelf op het kerkhof in 't graf dragen; in zulk geval begroef men gewoonlijk met het vallen van den avond.Ga naar voetnoot(1) 't Was nog erger toen de dochter uit 't Schaak van de cholera stierf: niemand wilde de kist dragen. Meer dan een uur reed de voerman met de kist op een driewiel kar - geen wijtewagen - rond het dorp: nergens scheen er mansvolk thuis te zijn. Eindelijk deed Bertje de schoenmaker zijn bermhertige ogen open: ‘'k En kan dat nie meer zien, zei het, dat tjolen met dat lijk... en als ik daarvan dood moet, 'k zal weten waarvan.’ Alzo vertellen ze nog van twee boereknechten die het toch aandurfden om zo 'n lijk naar 't kerkhof te dragen. Eer ze tenden de straat waren, konden ze al geen weg meer, en het zweet brak hun langs alle kanten uit, zo zwaar droegen ze. Toen schoot het hun te binnen: ‘Och... w'hen vergeten een kruisje wijwater over de kiste te smijten!...’ En ze gingen hun weg terug om het kruisje - anders zouden ze nooit over de kruisstrate gerocht zijn.
In het dorp, en als het sterfhuis niet te ver afgelegen is, wordt de overledene door zijn naaste gebuurs gedragen. Op sommige ‘hoeken’ is dat zelfs heel juist bepaald: vier gebuur links en vier gebuur rechts van het sterfhuis; ze dragen dan ‘vier aan vier af’. | |
[pagina 106]
| |
Elders, zoals te Sint-Kruis zelf en te Stalhille, zijn het heel de weg dezelfde zes lijkdragers, maar ze verpakken onderweg; te Sint-Kruis waren dat gewoonlijk dorpsmensen die zich gemakkelijk konden vrijmaken, een schoenmaker b.v. was altijd te trekken. De lijkbaar wordt soms door bijzondere gedragen: een grote eigenaar door zijn pachters, een boer door andere boeren, een koster door zijn confraters van 't omliggende in surplie, een congreganiste door de congregatie, een jonggezel door jonkheden. Een sacramentsman wordt gedragen door de andere ‘sacra-mannen’ en de overige doen uitgeleide met hun flambeeuwen; een kerkheer door de kerkraad, de ‘opperpastor’ door de kerkheren.Ga naar voetnoot(1) Hier en daar, gelijk te Gistel was het nog de gewoonte het houten (graf)kruis voorop te dragen: een man voor een overleden man, een vrouw voor een overleden vrouw. Te Sint-Kruis was dat kruisdragen een zeldzame uitzondering, 't gebeurde wel eens voor een congreganiste.Ga naar voetnoot(2) Te lande voeren ze een einde toe met de wijtewagen: ieder hoek had een eigen wijtewagen-voerder: te Male waren het de Neyts van Monpellier. De laatste wijtewagen-voerders van den Broek waren de Vande Veldens en, langs de Damse vaart, de Maenhouts uit de Drie Masten. Op Scheewege waren het wel vijftig jaar lang de Hostens van Raepsgoe; te Stalhille op de Riet | |
[pagina 107]
| |
hoek voerde Meseure, op Vijfwege was het Stien Simoen en op de Gevaerts waren het de Roetsens. Het gebruik wilde dat twee gelijke peerden trokken; op Dee mochten het nooit vossen zijn, ze verkozen bruine of zwarte. Waren het merries, dan moesten het wepel peerden zijn, anders zouden ze hun kachtel schieten; 't was daarom dat de Roetsens altijd met een koppel ruinpeerden voerden. 's Avonds voordien werden de peerden verwittigd dat ze 's anderendaags een lijk naar 't kerkhof te voeren hadden, zoniet zouden ze zweten en geen weg kunnen. Het was gevaarlijk hun eigen volk te doen vervoeren. Dat ondervond best de voerder van Scheewege. Hij had zijn beesten wel de mare gebracht dat de boerinne overleden was - anders zouden ze noch liggen noch slapen - maar op den vooravond van den uitveert waren ze niet verwittigd geweest. Toen de wijtewagen langs de Krevelstraat gereden kwam, begonnen de peerden te snorrelen, te stampen en te klauwieren; ze schuimden en konden geen weg meer. Ze werden uitgespannen en door de peerden van de nabijgelegen hofstee vervangen. Toen de boer van den uitveert thuiskwam, lag er een peerd op de mesthoop.Ga naar voetnoot(1) Bij het inspannen sprenkelt de voerman met een palmtakje een kruisje wijwater over de peerdekoppen; te Dee hing er een bosje strooi boven aan de breidel. De voerder blijft bij de koppen staan, want de beesten mogen niet ommezien binst dat ze het lijk op de wagen zetten, anders zou er nog iemand van de familie sterven. De kist wordt op twee bondjes strooi geschoven en met de ‘kistesaarge’ gedekt. De mensen hadden een gruw van zo'n grijze of 'n spaanse (oranje) kistesargie en zouden er niet meer durven mee slapen. | |
[pagina 108]
| |
Binnen in de wijtewagen zijn er een paar vrouwen in kapmantel gezeten. Te Meulebeke worden die vrouwen ‘schreemsters’ genoemd, Waar het gebruik het toeliet - zoals te Gistel - werd het houten (zwart geschilderd of bruineiken) kruis boven op de kist in de wijtewagen gelegd tot op de plaats waar de geestelijkheid inhaalt. In de strooien kruisjes voor de kruisstraten, die ook in de wijtewagen gelegd waren, stak er soms een palmtakje in 't midden. Vooraleer te vertrekken vraagt de voerman aan de naaste verwanten: ‘Is het met junder goeste dat we 't lijk naar de gewijde eerde voeren?’ Of gewoonweg: ‘Is 't met uw toelatinge dat we voortgaan?’Ga naar voetnoot(1) Hij zet zich op het handpeerd - het peerd links is het roepeerd - en de lijkstoet komt in beweging, terwijl de voerman nog halfluid plechtig gebiedt: ‘Geest ga varen, 't lijk zal achterkomen!’Ga naar voetnoot(2) Zodra zij het hofgat en de hofdreef uitgereden zijn, wordt te Dee het strooien kruis van voor de balie in de haag gestoken. Te Hooglede was dit hofkruis wat groter en die afzonderlijke bondjes strooi werden daar langs de haagkant gelegd. Men volgt twee aan twee, en naarmate ze hun weg vorderen, wordt de lijkstoet aangevuld, want elk huisgezin is minstens door één persoon vertegenwoordigd.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 109]
| |
Bij uitzondering ging de be'ër (bidder) voorop met de strooien kruisjes. Overal wordt er stil gehouden aan de kruisstraat en aan een kapelletje. De zakdoeken worden opengespreid: geknield, en de mannen met Ontbloot hoofd, bidden ze luidop of in stilte een kruisgebed. En men legt een strooien kruisje. Zo deed men vroeger o.m. te Gistel, Hooglede, Oekene en elders; die kruisjes bleven daar vergaan en veel voorbijgangers prevelden een gebed of sloegen een kruis voor de overledene. Nooit zou iemand zo'n kruis durven wegsmijten, het moest daar vorten en vergaan. Te Vijve-Kapelle hield de lijkstoet stil aan Dombrechts'heule: de voerman smeet het kruisje in 't water en beweerde aldaar de heksen te verjagen. Ieder hoek volgt zijn bepaalde ‘lijkweg’. Alzo kwamen de meeste Malenaars langs de Maalse steenweg gereden, sloegen aan de Fortuin den ouden ‘landweg’ in naar de kerk, alwaar de priesters kwamen inhalen aan Hostens lijkhekken; die landweg - nu de Schaakstraat - heette vroeger ‘den kerkwech die te Malewaerds loopt’, in een oudere tekst ook ‘de lyckwech naer Maele.Ga naar voetnoot(1) Ze beweren dat, eenmaal een lijk door een weg gevoerd was, niemand die weg nog kan verdempen. Zelfs wordt de scheiding tussen de woonsten te lande goed bepaald voor een te volgen lijkweg. Alzo te Oedelem, bij 't kasteel ten Torre werden de overledene van de hofstee ‘Ter Le’ langs de St. Kruisstrate naar 't Maandagse over 't Galgestraatje naar de kalsijde gevoerd; die van de Lange Kave - een doeningske dichtbij - volgden de Zomerstrate om langs de ‘lyckwech van de Zomerstrate’ naar de kerk te gaan. Op de Gevaerts volgden ze niet de | |
[pagina 110]
| |
nieuwe ketsbaan, maar wel de bovenweg van de oude vaart, voorbij de Fonteyne en Kalemoeiens hoogte, om op de vaartdijk te komen aan Kootje Cloedt's, de vaartwachter. Die van Scheewege moesten inslaan naar de Vage; op zijn terugkeer met de wijtewagen smeet de voerman van dat kwartier de bondjes strooi van de kiste altijd op een bepaalde grachtkant aan de kruisstraat van 't Kasteeltje. Te Damme stak de kerende wijtewagenvoerder van Platheule en St Katherina het strooien kruisje in de hage aan d'Hoge brugge; de schoolkinderen liepen er schuw voorbij en maakten een kruisje. M. Cafmeyer |
|